Op 15 juni 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam met betrekking tot WMO-voorzieningen. De zaak betreft de intrekking van het beroep door appellante, die eerder bezwaar had gemaakt tegen besluiten van het college. In een tussenuitspraak van 29 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2700) was het college opgedragen om gebreken in eerdere besluiten te herstellen. Het college heeft vervolgens op 17 december 2015 de bezwaren alsnog gegrond verklaard en een schadevergoeding van € 1.400,- toegekend voor aanpassingen aan de doucheruimte, evenals een vergoeding van € 2.450,- voor rechtsbijstand.
Appellante heeft op 11 en 15 januari 2016 de hoger beroepen ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure van de zaak 13/2515 WMO met ruim zeven maanden is overschreden, wat volledig aan het college wordt toegerekend. De Raad heeft een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan appellante. Voor de zaak 13/6972 WMO is geen schadevergoeding toegekend, omdat de termijn nog niet was overschreden.
De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 3.514,18. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.F. Wagner, met P. Boer als griffier.