ECLI:NL:RBZWB:2021:5413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8103
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op basis van inlichtingenplicht en terugvordering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 oktober 2021, staat de intrekking en herziening van de bijstandsuitkering van eiser centraal. Eiser ontving sinds 6 augustus 2014 een bijstandsuitkering, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft deze uitkering deels ingetrokken en herzien op basis van een rechtmatigheidsonderzoek. Dit onderzoek volgde op signalen van mogelijke fraude, waarbij eiser niet had gemeld dat hij een auto op zijn naam had staan en diverse stortingen had ontvangen die als middelen konden worden aangemerkt.

Het college heeft in verschillende besluiten, waaronder besluiten van 1 april 2020 en 3 februari 2020, de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 29 februari 2020 herzien en een terugvordering opgelegd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de auto en de ontvangen bedragen niet te melden. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft gehandeld door de bijstandsuitkering in te trekken en de terugvordering in stand te houden.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en stelt vast dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsgerechtigden en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8103 PW

uitspraak van 28 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 april 2020 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser over de periode 1 oktober 2019 tot en met 29 februari 2020 deels ingetrokken en herzien.
Het college heeft eiser in het besluit van 3 februari 2020 (primair besluit II) een terugvordering opgelegd.
Bij besluit van 6 april 2020 (primair besluit III) heeft het college bepaald dat voor de terugvordering vanaf april 2020 maandelijks € 105,23 op de uitkering wordt ingehouden.
In het besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit, verzonden op 7 juli 2020) heeft het college de bezwaren van eiser tegen primair besluit I en II ongegrond en het bezwaarschrift tegen primair besluit III niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Jansen en mr. L.M.W. Reijrink.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser ontvangt met ingang van 6 augustus 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van een ontvangen signaal heeft het college een rechtmatigheidsonderzoek naar de aan eiser toegekende uitkering ingesteld.
Volgens het frauderapport van 25 februari 2020 is onder meer geconstateerd dat eiser vanaf 30 oktober 2019 tot en met 12 november 2019 een auto met kenteken [kentekennummer] op zijn naam heeft gesteld en dat hij in de periode van november 2019 tot en met februari 2020 diverse overboekingen/stortingen voor in totaal € 649,90 heeft ontvangen. Eiser heeft van het voorstaande geen melding gedaan aan het college.
In primair besluit I heeft het college besloten om de bijstandsuitkering vanaf 1 oktober 2019 tot en met 31 oktober 2019 in te trekken. Eiser is de inlichtingenplicht ten aanzien van de op zijn naam gestelde auto niet nagekomen en het recht op bijstand kan over oktober 2019 niet vastgesteld worden. De van 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020 ontvangen stortingen zijn eveneens niet doorgegeven en worden beschouwd als middelen. De bijstandsuitkering wordt over die maanden herzien. In primair besluit II vordert het college € 2.100,52 terug van eiser over de maanden oktober 2019 tot en met februari 2020. In primair besluit III heeft het college bepaald dat er vanaf april 2020 maandelijks € 105,23 op de uitkering wordt ingehouden.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren tegen primair besluit I en II gehandhaafd. Eiser is de inlichtingenplicht niet nagekomen. Er is niet duidelijk met welke middelen, voor welk bedrag en door wie het voertuig is betaald. Het recht op uitkering over oktober 2019 kan niet vastgesteld worden. De ontvangen bedragen zijn niet uitgezonderd van het middelenbegrip en niet is gebleken dat eiser niet over deze bedragen kon beschikken.
2.
Omvang geschil
Eiser heeft het beroep beperkt tot de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen primair besluit I en II. In geschil is dan ook of het college op goede gronden de bijstandsuitkering over oktober 2019 heeft ingetrokken, over november 2019 tot en met februari 2020 heeft herzien en of de terugvordering in stand blijft.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de auto met kenteken [kentekennummer] gedurende een korte tijd, als vriendendienst, op zijn naam heeft gestaan. Eiser verwijst naar de in bezwaar overgelegde persoonsgegevens en het telefoonnummer van mevrouw [naam mevrouw] . Het college had met haar contact kunnen opnemen. De in november 2019 tot en met februari 2020 ontvangen geldbedragen betreffen kortdurende leningen. Deze zijn vanwege de looptijd, de beperkte hoogte van de bedragen en de structuur van de Somalische gemeenschap niet schriftelijk vastgelegd. Eiser betwist dat de ontvangen bedragen middelen in de zin van de Participatiewet zijn.
4.
Wettelijk kader
De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Het besluit tot het intrekken en herzien van het recht op bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekken is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
Intrekking bijstand oktober 2019
5.2
Niet in geschil is dat de auto met kenteken [kentekennummer] met ingang van 30 oktober 2019 tot en met 12 november 2019 op naam van eiser was gesteld. Evenmin is in geschil dat de auto vervolgens op naam van mevrouw [naam mevrouw] is gesteld. Ook staat vast dat eiser geen melding heeft gedaan aan het college van de tenaamstelling van de auto.
Naar het oordeel van de rechtbank had eiser de tenaamstelling van de auto op zijn naam wel moeten melden. Auto’s gelden – kort gezegd – als bezittingen die meetellen voor de vermogensvaststelling en kunnen daarmee van invloed zijn op de bijstandsuitkering. De registratie van een kenteken op naam rechtvaardigt de vooronderstelling dat de auto een bestanddeel vormt van het vermogen [2] . Een dergelijke transactie behoort daarom, volgens de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet, ongeacht de reden van de tenaamstelling, gemeld te worden bij het college [3] . Dat is niet gebeurd en daarmee is de inlichtingenplicht geschonden. De door eiser gestelde tenaamstelling als vriendendienst doet daar niet aan af.
Bij een schending van de inlichtingenplicht is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij – als hij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan – recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad [4] . Het college heeft eiser verzocht om objectieve en verifieerbare informatie te overleggen om vast te kunnen stellen voor welk bedrag, met welke middelen en door wie het voertuig is betaald. Weliswaar heeft eiser informatie aan het college overgelegd, maar dit betreft enkel de persoonsgegevens en het telefoonnummer van mevrouw [naam mevrouw] . De rechtbank overweegt dat hiermee niet voldaan is aan het door het college gedane verzoek. Immers, uit de gegevens volgt niet voor welk bedrag, met welke middelen en door welke persoon de auto is betaald. Eiser had bijvoorbeeld de naam en het vestigingsadres van het autobedrijf, de factuur van het autobedrijf en/of een bankafschrift van mevrouw [naam mevrouw] kunnen overleggen. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in geslaagd is om voldoende aannemelijk te maken dat hij desalniettemin toch recht heeft op (volledige) bijstand.
Nu de gang van zaken omtrent de aanschaf en verkoop van de auto met kenteken [kentekennummer] onduidelijk is gebleven, is het niet duidelijk of en zo ja, in welke mate eiser in oktober 2019 in bijstand behoevende omstandigheden heeft verkeerd. Het recht van eiser op bijstand over die maand kan dan niet worden vastgesteld. De bijstand over 1 oktober 2019 tot en met 31 oktober 2019 is dan ook op juiste gronden ingetrokken.
Herziening bijstand november 2019 tot en met februari 2020
5.3
Eiser heeft vanaf 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020, naast de ontvangen bijstandsuitkering, in totaal € 649,90 aan stortingen ontvangen. De bedragen zijn van vijf verschillende personen ontvangen, waarbij eiser meerdere malen van dezelfde personen bedragen heeft ontvangen. Eiser heeft de ontvangen bedragen niet aan het college gemeld.
De rechtbank is van oordeel dat, naast een bijstandsuitkering, ontvangen bedragen van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dat had eiser ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Volgens vaste rechtspraak [5] worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Ook op de ontvangen stortingen is de inlichtingenplicht van toepassing.
De rechtbank overweegt verder dat periodieke betalingen van derden aan
bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – naar vaste rechtspraak als inkomen van de bijstandontvanger worden aangemerkt [6] . Gelet op de omvang en het terugkerend karakter van bijschrijvingen op de bankrekening van eiser moeten deze worden aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet over de maanden waarin de stortingen hebben plaatsgevonden. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom in zijn geval moet worden afgeweken van de vaste rechtspraak. De verwijzing naar de cultuur van de Somalische gemeenschap is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser komt [7] . Daarbij geldt dat eiser de bedragen direct heeft kunnen aanwenden voor het dagelijkse levensonderhoud. Bovendien zijn geldleningen in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet uitgezonderd van het middelenbegrip.
De stortingen zijn dan ook inkomsten en de hoogte van de ontvangen bedragen is niet in geschil. Eiser heeft op grond van artikel 19, tweede lid, van de Participatiewet recht op de resterende bijstandsnorm die overblijft na aftrek van de stortingen over de periode 1 november 2019 tot en met 29 februari 2020. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit hiermee overeenkomt.
5.4
Nu de rechtbank van oordeel is dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en vervolgens het recht op bijstand over de periode in geding heeft ingetrokken en herzien, is het college ook gehouden om de onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de terugvordering en de rechtbank is evenmin gebleken dat deze onjuist is vastgesteld. Verweerder kan alleen in geval van een dringende reden (gedeeltelijk) van terugvordering afzien. Eiser heeft geen dringende redenen gesteld en deze zijn de rechtbank ook niet gebleken.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 19, tweede lid, van de Participatiewet
De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet
Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste en achtste lid, van de Participatiewet
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 25 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1995.
2.CRvB 18 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2799.
3.Rechtbank Oost-Brabant, ECLI:NL:RBOBR:2021:1418.
4.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340 en Centrale Raad van Beroep 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2954.
5.Bijvoorbeeld CRvB 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
6.Bijvoorbeeld CRvB 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1394.
7.CRvB 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2855 en CRvB 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1814.