ECLI:NL:CRVB:2020:1995
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inkomsten uit verkoop van auto-onderdelen
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant, die sinds 1 november 1996 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft op basis van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening vastgesteld dat appellant auto-onderdelen heeft verkocht en de opbrengsten daarvan niet heeft gemeld. Dit leidde tot een besluit van 13 oktober 2017, waarbij de bijstand over de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 maart 2017 werd herzien en een bedrag van € 2.451,78 bruto en € 591,85 netto werd teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Limburg heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de opbrengsten uit de verkoop van onderdelen niet als inkomen moeten worden aangemerkt, maar als vermogen. Hij stelt dat de waarde van zijn auto bij aanvang van de bijstand op nihil was vastgesteld en dat de verkoop van onderdelen niet als inkomen kan worden gezien. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de opbrengsten uit de verkoop van de onderdelen terecht als inkomen zijn aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant gedurende de beoordelingsperiode op 21 momenten onderdelen heeft verkocht en dat deze verkopen niet als incidentele privéverkopen kunnen worden gekwalificeerd, gezien het aantal verkopen en de wijze waarop appellant deze heeft uitgevoerd.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college terecht de herziening van de bijstand heeft doorgevoerd en de opbrengsten uit de verkoop van de onderdelen als inkomen heeft aangemerkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.