Uitspraak
1 juli 2015, 14/4279 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is afgewezen. Appellanten, een echtpaar, hebben zich op 23 december 2013 gemeld voor bijstand, maar de gemeente Almere heeft hun aanvraag afgewezen omdat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd over de herkomst van kasstortingen op hun bankrekening. De kasstortingen, die in totaal € 3.875,- bedroegen, zijn niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de gemeente ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad stelt vast dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. Appellanten hebben verklaard dat zij geld hebben ontvangen van familieleden, maar hebben geen concreet bewijs kunnen overleggen. De Raad oordeelt dat de herkomst van de kasstortingen onduidelijk is gebleven en dat het college niet verplicht was om nader onderzoek te doen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat appellanten niet aan hun inlichtingenverplichting hebben voldaan.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 17 mei 2016, waarbij de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.