In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021, hebben eisers, een echtpaar dat tijdelijk voor hun kleindochter zorgt, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. De aanvraag was gedaan op 17 januari 2020, maar het college heeft deze afgewezen in een primair besluit van 16 maart 2020, omdat eisers niet alle gevraagde informatie hadden ingediend. In het bestreden besluit van 27 juli 2020 heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een advies van de vaste commissie voor bewaarschriften.
Tijdens de zitting op 17 augustus 2021 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten de aanvraag af te wijzen, omdat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun bijstandsbehoefte en niet aan de inlichtingenplicht hebben voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over hun financiële situatie en de herkomst van bepaalde bedragen, waaronder een lening van € 8.000,00.
De rechtbank concludeert dat de eisers niet in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerden en dat de hersteltermijn die hen was gegeven niet tekort is geweest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.