ECLI:NL:RBZWB:2020:1967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
20/5510
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, waarin hun aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd afgewezen. De verzoekers, een gehuwd paar dat tijdelijk voor hun kleindochter zorgt, hebben op 14 januari 2020 een aanvraag ingediend voor bijstand, maar het college heeft hen op 16 maart 2020 laten weten dat zij geen recht op bijstand hebben vanwege een schending van de inlichtingenplicht. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij sinds hun aanvraag geen bijstandsuitkering hebben ontvangen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat verzoekers niet voldoende hebben aangetoond in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren. Ondanks dat verzoekers een bedrag van € 8.650,- op hun rekening hebben ontvangen na de aanvraag, hebben zij niet verantwoord waar dit bedrag is gebleven. Het uitgavenpatroon van verzoekers, waaronder het structureel overmaken van geld naar een gedetineerde zoon, strookt niet met dat van mensen die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 22 april 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5510 PW VV

uitspraak van 22 april 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers], te [woonplaats verzoekers], verzoekers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 maart 2020 (bestreden besluit) van het college over de weigering hun een bijstandsuitkering toe te kennen op grond van de Participatiewet. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten.
Op 14 januari 2020 hebben verzoekers zich gemeld bij het college voor een bijstandsuitkering voor de kosten van levensonderhoud. Verzoekers zijn gehuwd en zorgen tijdelijk voor hun kleindochter die bij hun inwoont. Verzoekers zijn op 14 januari 2020 naar [woonplaats verzoekers] verhuisd vanuit [voormalige woonplaats verzoekers]. Van laatstgenoemde gemeente ontvingen zij gedurende bijna 10 jaar een bijstandsuitkering.
Bij brief van 31 januari 2020 heeft het college verzoekers verzocht een aantal nog ontbrekende gegevens in te leveren voor 7 februari 2020, waaronder bankafschriften over de periode 9 december 2019 tot heden, alsmede deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken van iedere storting en bijschrijving die zichtbaar is op deze bankafschriften.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft het college verzoekers meegedeeld dat er nog gegevens ontbreken en hun verzocht de nog ontbrekende gegevens voor 27 februari 2020 in te leveren. Het betreft bankafschriften van alle rekeningen op naam of waarover verzoekers redelijkerwijs kunnen beschikken over de periode van 9 december 2019 tot heden, kopieën van alle polissen van uitvaartverzekeringen op naam, inclusief de afkoopwaarde ervan, een kopie van de arbeidsovereenkomst bij [naam werkgever] en een schriftelijke verklaring waarom verzoeker niet heeft doorgegeven dat hij een dienstverband heeft.
Bij brief van 3 maart 2020 heeft het college verzoekers meegedeeld dat er nog gegevens ontbreken en dat verzoekers deze uiterlijk op 17 maart 2020 bij het college moeten inleveren. Het betreft alle opeenvolgende en originele bankafschriften van rekeningnummer [rekeningnummer] over de periode van 9 december 2019 tot heden, alsmede deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken van iedere storting en bijschrijving van derden die zichtbaar is op deze bankafschriften.
Vervolgens heeft het college besloten verzoekers geen bijstandsuitkering toe te kennen omdat als gevolg van schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekers onvoldoende inzicht in hun financiële situatie hebben gegeven.
2.
Standpunt verzoekers.
Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat zij hun best hebben gedaan om alle gegevens in te leveren en verklaringen te geven voor de stortingen op hun bankrekening. Verzoekers hadden veel geld nodig om hun nieuwe woning in [woonplaats verzoekers] op te knappen. Verzoekers stellen dat zij in een moeilijke financiële situatie verkeren, omdat zij door de weigering van het college geen inkomen hebben en daardoor hun vaste lasten niet kunnen betalen. Evenmin kunnen zij de boodschappen betalen. Verzoekers kunnen bovendien de afgesloten leningen niet terugbetalen en moeten ook aan de gemeente [voormalige woonplaats verzoekers] teveel ontvangen uitkering terugbetalen. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij een bijstandsuitkering krijgen.
3.
Wettelijk kader.
3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3.2.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 19, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover van belang, worden tot de middelen gerekend alle inkomens- en vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens het tweede lid van dit artikel worden bepaalde, daar genoemde, inkomens- en vermogensbestanddelen niet tot de middelen gerekend.
4.
Beoordeling van de voorzieningenrechter.
4.1.
Spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan omdat verzoekers sinds 14 januari 2020 geen bijstandsuitkering hebben ontvangen. Het college heeft aangegeven dat de beslissing op bezwaar niet op korte termijn valt te verwachten.
4.2.
Inhoudelijk.
De te beoordelen periode loopt van 14 januari 2020 (datum melding) tot en met 16 maart 2020 (datum besluit).
Omdat het gaat om een beslissing op een aanvraag is het aan verzoekers om aannemelijk te maken dat zij in de beoordelingsperiode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden en dat zij aan de inlichtingenverplichting hebben voldaan. Als verzoekers niet aan de inlichtingenplicht hebben voldaan, is dat een grond voor weigering van de aanvraag, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, zij recht op bijstand hebben. Voor de beoordeling of verzoekers verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van verzoekers een essentieel gegeven. Verzoekers zijn gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen.
4.3.
De door het college gevraagde stukken.
Het college heeft verzoekers verzocht onder meer de bankafschriften over te leggen over de periode vanaf 9 december 2019 tot heden, alsmede deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken van iedere storting die zichtbaar is op deze bankafschriften. Ook heeft het college verzocht om de uitvaartpolissen met de afkoopwaarde ervan. De voorzieningenrechter overweegt dat het college deze bankafschriften en polissen terecht bij verzoekers heeft opgevraagd omdat ze noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een bijstandsuitkering. Ook heeft het college terecht gevraagd naar deugdelijk en verifieerbaar bewijs van de herkomst van de stortingen.
Hoewel verzoekers pas na het tweede verzoek van het college het bankafschrift waarop de storting van € 650,- en de bijschrijving van € 8.000,- vermeld staan, hebben overgelegd, hebben zij wat het overleggen van de bankafschriften aan de inlichtingenverplichting voldaan. Ook wat de uitvaartverzekeringen betreft, hebben verzoekers aan hun verplichting voldaan. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verzoekers ook aan hun verplichting hebben voldaan door de overeenkomst van geldlening van € 8.000,- met [naam verstrekker lening] aan het college over te leggen. Daarmee is, mede gelet op de combinatie van vermelding van de afzender en vermelding ‘lening voor verhuizing’ op het bankafschrift, het doel en de herkomst van het geld genoegzaam bekend. In zoverre kan het college verzoekers dan ook niet tegenwerpen dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden. Nu dat de enige motivering in het bestreden besluit is, zal deze motivering in de beslissing op bezwaar dan ook geen stand kunnen houden.
4.4.
Geldleningen.
Het college had dienen te constateren dat de bijschrijving van € 8.000,- een geldlening betrof. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3643) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Het feit dat een bedrag van stortingen en bijschrijvingen afkomstig is van leningen leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel. Een geldlening is immers in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien er geen ander inkomen is en een lening wordt verstrekt en aangewend voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
4.5.
Bijstandbehoevende omstandigheden.
Hoewel de motivering in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag niet kan dragen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beslissing op zichzelf stand kan houden. Verzoekers hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aangetoond in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren. Na de aanvraag is nog € 8.650,- op hun rekening gestort. Verzoekers hebben niet verantwoord waar dit grote bedrag in twee maanden tijd is gebleven. Het overgelegde overzicht is daarvoor, zonder bonnen, facturen en nadere uitleg, volstrekt onvoldoende. Daarnaast is het de voorzieningenrechter opgevallen dat het uit de bankafschriften blijkende uitgavenpatroon van verzoekers niet strookt met het uitgavenpatroon van mensen in bijstandbehoevende omstandigheden. Enkel al het structureel overmaken van (bijna) wekelijks € 100,00 per week naar een gedetineerde zoon roept de vraag op hoe dit van een bijstandsuitkering kan worden betaald. Hetzelfde geldt voor de kosten van de inwonende kleindochter. Ook vragen de overige stortingen op de bankrekeningen en het dienstverband van verzoeker om een verdergaande uitleg.
5. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting, onder wijziging van de motivering, in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier op 22 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.