In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, maar het college had deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Dit gebeurde in een besluit van 12 juni 2019, omdat de eiser niet tijdig alle gevraagde gegevens had ingeleverd. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit van 30 januari 2020.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit behandeld op een zitting op 15 oktober 2020, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tot februari 2019 bijzondere bijstand ontving, maar dat hij in mei 2019 een nieuwe aanvraag indiende. Het college had de eiser verzocht om aanvullende gegevens, maar deze waren niet tijdig ingediend. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de eiser niet alle gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn had ingediend.
De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hersteltermijn onredelijk kort was en dat hij niet in staat was om de gegevens tijdig aan te leveren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.