ECLI:NL:RBZWB:2021:2827

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5707
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Eiseres had een bijstandsuitkering aangevraagd op basis van de Participatiewet, maar het college heeft haar recht op bijstand ingetrokken over de periode van 12 juli 2016 tot en met 10 juli 2019. Dit gebeurde na een anonieme fraudemelding en een daaropvolgend fraudeonderzoek. Het college concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep stelde eiseres dat het college onvoldoende informatie had om haar recht op bijstand te beoordelen en dat de intrekking van de bijstand onterecht was. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld. Eiseres had niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn ingeleverd, en haar financiële situatie was onduidelijk. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de bijstandverlenende instantie ligt, maar dat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5707 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. H. Akbaba,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 september 2019 (primair besluit) heeft het college het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 12 juli 2016 tot en met 10 juli 2019 en per
11 juli 2019. Daarnaast heeft het de college de ten onrechte over de periode van 12 juli 2016 tot en met 31 juli 2019 aan eiseres betaalde algemene en bijzondere bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 30.044,61.
In het besluit van 18 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 23 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter. Tevens is voor eiseres verschenen [naam tolk eiseres] , tolknummer [tolknummer] , als tolk in de Turkse taal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder 1] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres heeft op 29 augustus 2016 een aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingediend bij het college.
Bij brief van 22 augustus 2016 is eiseres uitgenodigd voor een intakegesprek op
29 augustus 2016, met het verzoek verschillende gegevens mee te brengen. Bij e-mail van
29 augustus 2016 heeft eiseres gegevens naar het college verstuurd.
Het college heeft eiseres meerdere malen een hersteltermijn verleend voor het inleveren van gegevens, waaronder haar Turkse paspoort, gegevens van haar reis naar Turkije, gegevens van het UWV, gegevens van haar echtscheiding en financiële gegevens. Bij e-mails van
8 september, 11 september, 12 september en 23 september 2016 heeft eiseres gegevens naar het college verstuurd.
Naar aanleiding van het Rapport Sociale Zaken van 21 oktober 2016 heeft het college bij het besluit van 21 oktober 2016 aan eiseres vanaf 12 juli 2016 bijstand toegekend, onder de voorwaarden genoemd in het plan van aanpak en onder toepassing van de kostendelersnorm.
Het college heeft op 29 maart 2019 een anonieme fraudemelding ontvangen over eiseres, inhoudende dat zij al meer dan tien jaar op vijf à zes adressen poetst en samenwoont met haar partner. Naar aanleiding hiervan is het college een fraudeonderzoek gestart en is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 11 juli 2019.
Bij besluit van 11 juli 2019 is het recht op bijstand van eiseres opgeschort vanaf 11 juli 2019 vanwege het schenden van de inlichtingenplicht. Daarbij is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 22 augustus 2019 en is aan haar een hersteltermijn verleend tot en met 26 augustus 2019 voor het inleveren van ontbrekende gegevens.
Naar aanleiding van de rapportage bijzonder onderzoek van 2 september 2019 heeft het college het primaire besluit genomen. Hierin is het recht op bijstand van eiseres ingetrokken per 11 juli 2019 vanwege het niet (voldoende) overleggen van de in de opschortingsbrief van 11 juli 2019 gevraagde gegevens. Tevens heeft het college het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 12 juli 2016 tot en met 10 juli 2019 vanwege haar onduidelijke inkomens- en vermogenspositie. Tot slot heeft het college de ten onrechte over de periode van 12 juli 2016 tot en met 31 juli 2019 aan eiseres betaalde algemene en bijzondere bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 30.044,61.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 10 december 2019 heeft een hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie plaatsgevonden. Op 7 januari 2020 heeft de bezwaarschriftencommissie advies uitgebracht aan het college.
Vervolgens heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bestreden besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard.
2.
Geschil
In geschil is of het college terecht en op goede gronden de intrekking en terugvordering van het recht op bijstand van eiseres heeft gehandhaafd in het bestreden besluit.
3.
Beroepsgronden
Eiseres stelt in beroep dat het enkele feit dat sprake zou zijn van schending van de inlichtingenplicht geen toereikende grond oplevert voor intrekking van de bijstand. Volgens eiseres heeft het college voldoende informatie gehad om de verstrekte informatie en het overzicht van de werkzaamheden van eiseres te kunnen controleren. Eiseres stelt dat zij naast het overzicht van de werkzaamheden ook bankafschriften van ABN Amro, afschriften van haar creditcard en een brief van ING over de spaarrekening heeft overgelegd. Eiseres stelt dat met de verstrekte gegevens haar recht op bijstand was vast te stellen, al dan niet schattenderwijs (zie ECLI:NL:CRVB:2017:2104 en ECLI:NL:CRVB:2018:4124, overweging 4.5). Het bestreden besluit is onjuist en onzorgvuldig tot stand gekomen. Haar uitkering is om die reden ten onrechte beëindigd. Hierom is het besluit ten aanzien van de terugvordering ook niet correct.
4.
Wettelijk kader
Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
5.
Beoordeling
5.1.
Intrekkingen
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:6).
5.1.1.
Intrekking na opschorting vanaf 11 juli 2019
Tegen het opschortingsbesluit van 11 juli 2019 zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Dit besluit staat dan ook in rechte vast.
Het college heeft bij het primaire besluit de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken over de periode vanaf 11 juli 2019 vanwege het niet (volledig) verstrekken van gevraagde gegevens binnen de bij het opschortingsbesluit gegeven hersteltermijn.
De te beoordelen periode met betrekking tot deze intrekking loopt van 11 juli 2019, datum opschortingsbesluit, tot 3 september 2019, datum primair besluit.
Volgens vaste rechtspraak moet, bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, worden beoordeeld of de betrokkene verzuimd heeft om binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken of op een andere manier onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat zo is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om medewerking die niet van belang is voor de verlening van bijstand (zie de uitspraak van de CRvB van 30 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:735). In beginsel komt geen betekenis toe aan gegevens of stukken die na de in het opschortingsbesluit gestelde hersteltermijn of tijdens de bezwaarfase zijn overgelegd. Dat geldt ook indien de betrokkene de gegevens na afloop van de hersteltermijn maar vóór het nemen van het intrekkingsbesluit inlevert.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiseres niet alle bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn heeft ingeleverd bij het college, hoewel het college eiseres er in dat besluit uitdrukkelijk op heeft gewezen dat dit verzuim zal kunnen leiden tot intrekking van de bijstand. Eiseres heeft in ieder geval nagelaten bankafschriften van haar creditcard te overleggen. Verder heeft eiseres geen sluitende objectieve en verifieerbare administratie/boekhouding over haar werkzaamheden als huishoudelijke hulp en de inkomsten daaruit overgelegd. Het college had gevraagd om een administratie over de inkomsten uit werk met data, plaats, naam opdrachtgevers, welke werkzaamheden, omvang werkzaamheden en inkomsten. Eiseres heeft achteraf een overzicht van haar werkzaamheden opgesteld, voor zover zij zich kon herinneren, en heeft dit niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. Bovendien verschilt het door eiseres opgestelde overzicht van de verklaringen van eiseres en haar opdrachtgevers, bijvoorbeeld over de gewerkte periodes. Vervolgens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het niet overleggen van de gevraagde gegevens haar niet kan worden verweten en dat zij niet binnen de in het opschortingsbesluit gestelde hersteltermijn over die gegevens heeft kunnen beschikken. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet. Voor de beoordeling van het recht op bijstand is inzicht in de financiële situatie, waaronder het saldoverloop op de bankrekeningen van eiseres en de inkomsten uit haar werkzaamheden van belang. Dit betekent dat het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd was tot intrekking van het recht op bijstand met ingang van 11 juli 2019.
5.1.2.
Intrekking over de periode van 12 juli 2016 tot en met 10 juli 2019
Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres ook ingetrokken over de periode van
12 juli 2016, ingangsdatum bijstandsuitkering, tot en met 10 juli 2019 vanwege schending van de inlichtingenplicht doordat eiseres geen melding heeft gemaakt werkzaamheden en de inkomsten die zij daaruit heeft gehad. Daardoor is de inkomens- en vermogenspositie van eiseres onduidelijk.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door het verrichten van werkzaamheden als huishoudelijke hulp en de inkomsten die zij daaruit ontving niet te melden bij het college. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van het recht op bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is volgens vaste rechtspraak dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad (zie de uitspraken van de CRvB van 16 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:586, en van 24 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4148). Eiseres is hierin niet geslaagd. Dat eiseres geen verifieerbare administratie van haar werkzaamheden heeft bijgehouden, komt voor haar rekening en risico. Uit overweging 5.1.1 volgt reeds dat te veel onduidelijk is gebleven over de inkomens- en vermogenspositie van eiseres in de te beoordelen periode om het recht op bijstand vast te kunnen stellen of om een schatting op te kunnen baseren. De door eiseres aangehaalde rechtspraak is niet van toepassing in dit geval.
Nu als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate eiseres ten tijde van de bijstandsverlening verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden, was het college bevoegd de bijstand over de periode van 12 juli 2016 tot en met 10 juli 2019 in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, in combinatie met artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. De gronden van eiseres slagen niet.
5.2.
Terugvordering
Het college heeft de te veel betaalde bijstand van eiseres teruggevorderd over de periode van
12 juli 2016, ingangsdatum bijstandsuitkering, tot en met 31 juli 2019 vanwege schending van de inlichtingenplicht.
Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de terugvordering aangevoerd, zoals ter zitting is bevestigd.
De rechtbank overweegt in het kader van de terugvordering dat uit overwegingen 5.1 tot en met 5.1.2 volgt dat het college gehouden was de te veel betaalde uitkering over de periode van 12 juli 2016 tot en met 31 juli 2019 van eiseres terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet.
6.
Conclusie
De gronden van eiseres slagen niet. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit kan standhouden. Hierom zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het college mededeling doet van de opschorting aan de belanghebbende en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Het derde lid, eerste volzin, van dit artikel bepaalt, voor zover van belang, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat het college na het verstrijken van de hersteltermijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met in gang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Het achtste lid van dit artikel bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.