ECLI:NL:CRVB:2021:586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door niet gemelde gokactiviteiten en inkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Almere. Appellante ontving sinds 21 januari 2011 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding over een mogelijke gezamenlijke huishouding is er een onderzoek gestart door een sociaal rechercheur. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellante in de periode van 1 januari 2013 tot 1 maart 2017 regelmatig gokactiviteiten heeft verricht en aanzienlijke bedragen op haar bankrekening heeft gestort, zonder deze activiteiten en de daaruit voortvloeiende inkomsten te melden aan het college. Het college heeft op basis van deze bevindingen de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij haar bankafschriften heeft overgelegd. De Raad oordeelt echter dat appellante niet proactief heeft gemeld dat zij gokactiviteiten verrichtte en dat de stortingen op haar rekening van belang waren voor het recht op bijstand. De Raad stelt vast dat appellante niet in staat is geweest om aan te tonen dat zij recht had op bijstand, omdat zij geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overlegd die haar stellingen onderbouwen. De Raad concludeert dat het college terecht heeft besloten de bijstand in te trekken, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld door het gebrek aan informatie over de gokactiviteiten en de herkomst van de stortingen.
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.