ECLI:NL:CRVB:2021:735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
19/657 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en de gevolgen van niet ontvangen afhaalberichten

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en werd verzocht om aanvullende gegevens in te leveren. Ondanks dat appellant enkele gegevens had ingeleverd, ontbraken er nog belangrijke stukken. Het college heeft daarop de bijstand opgeschort en uiteindelijk ingetrokken. Appellant heeft echter aangevoerd dat hij de afhaalberichten van de besluiten niet heeft ontvangen, wat de Raad voor de Rechtspraak heeft erkend. De Raad oordeelt dat appellant geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens, omdat het college niet kon aantonen dat de afhaalberichten op het juiste adres zijn bezorgd. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd wordt. De Raad verklaart het beroep gegrond en herroept het besluit van het college, waarbij aan appellant opnieuw bijstand wordt toegekend. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en de kosten van appellant.

Uitspraak

19.657 PW

Datum uitspraak: 30 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2019, 18/1254 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Ҫankaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en, desgevraagd, nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ҫankaya en A. Kabektepe als tolk. Het college heeft zich via een telefonische verbinding laten vertegenwoordigen door F.J.M. Wijnberg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand van het college op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij brief van 10 januari 2018 heeft het college appellant in het kader van een heronderzoek verzocht het daarbij gevoegde heronderzoeksformulier volledig in te vullen en samen met diverse andere gegevens uiterlijk op 25 januari 2018 in te leveren. Appellant heeft op 23 januari 2018 diverse gegevens ingeleverd maar niet alle gevraagde gegevens.
1.3.
Bij aangetekend verzonden besluit van 29 januari 2018 heeft het college het recht op bijstand vanaf 25 januari 2018 op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW opgeschort. Daarbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld het heronderzoeksformulier en de overige gevraagde gegevens uiterlijk op 12 februari 2018 in te leveren. Het college heeft appellant erop gewezen dat de bijstand kan worden ingetrokken indien de gevraagde gegevens niet worden ingeleverd. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
1.4.
Bij aangetekend verzonden besluit van 14 februari 2018 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 26 februari 2018 en appellant nogmaals een hersteltermijn geboden om de gevraagde stukken tijdens het gesprek op 26 februari 2018 in te leveren. Appellant is, zonder bericht, niet verschenen op het gesprek en heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 27 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2018 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 26 januari 2018 ingetrokken. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, moet worden beoordeeld of de betrokkene verzuimd heeft om binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken of op een andere manier onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat zo is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om medewerking die niet van belang is voor de verlening van bijstand.
4.2.
Vaststaat dat appellant het volledig ingevulde formulier en alle gevraagde gegevens niet tijdig heeft ingeleverd en niet is gekomen naar het gesprek van 26 februari 2018. Daarmee heeft hij niet de voor bijstandsverlening van belang zijnde medewerking verleend.
4.3.
Niet in geschil is dat het college de besluiten van 29 januari 2018 en 14 februari 2018 aangetekend heeft verzonden naar het adres van appellant, [adres 1] te [woonplaats]. Indien een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij de aanbieding van het poststuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet afhalen van dat poststuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden getwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
4.4.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afhaalberichten niet heeft ontvangen. Deze grond slaagt. Uit de door het college overgelegde ‘Tracking status’ van de op 29 januari 2018 en 14 februari 2018 verzonden besluiten blijkt dat beide afhaalbewijzen zijn geadresseerd aan het adres [adres 2] in plaats van [adres 1]. Gelet hierop lag het op de weg van het college aannemelijk te maken dat de afhaalberichten, ondanks de onjuiste adressering, op het adres van appellant zijn bezorgd. Hierin is het college niet geslaagd. Dat op het adres [adres 2] een kapper is gevestigd en dat het daarom niet aannemelijk is dat de afhaalberichten op dat adres zijn achtergelaten, maakt niet dat hieruit kan worden geconcludeerd dat de berichten wel op het juiste adres zijn achtergelaten.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat appellant geen verwijt kan worden gemaakt dat hij het verzuim niet heeft hersteld door binnen de gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het college niet bevoegd was om de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden vernietigen. Vervolgens dient te worden bezien welke gevolgen aan deze conclusie dienen te worden verbonden.
4.7.
Aan appellant is met ingang van 11 juli 2018 weer bijstand toegekend. Bij zijn aanvraag heeft appellant zijn bankafschriften over een periode van drie maanden voorafgaand aan zijn aanvraag ingeleverd. Gelet op wat ter zitting is besproken heeft het college desgevraagd te kennen gegeven dat bij een vernietiging van het bestreden besluit niet in geschil is dat appellant, gelet op de door hem bij zijn aanvraag ingeleverde gegevens, over de periode van drie maanden voorafgaand aan 11 juli 2018 recht heeft op bijstand. Over de periode van 26 januari 2018 tot 11 april 2018 heeft het college de wens geuit om nader onderzoek te willen doen naar het recht op bijstand omdat daarover nog geen gegevens bekend zijn. Gelet hierop ziet de Raad aanleiding het besluit van 27 februari 2018 te herroepen voor zover het de periode van 11 april 2018 tot 11 juli 2018 betreft. De Raad zal het college opdracht geven een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2018 te nemen voor zover het de periode van 26 januari 2018 tot 11 april 2018 betreft. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het college de rente dient te berekenen, wordt verwezen naar de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.068,- in bezwaar, € 1.068,- in beroep en € 1.068,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.204,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 juni 2018;
  • herroept het besluit van 27 februari 2018 voor zover het de periode van 11 april 2018 tot 11 juli 2018 betreft en bepaalt dat aan appellant over deze periode bijstand wordt toegekend;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 14 juni 2018;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2018 te nemen voor zover het de periode van 26 januari 2018 tot 11 april 2018 betreft en bepaalt dat tegen dit besluit met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb beroep bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van wettelijke rente zoals onder 5 vermeldt;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal
  • € 3.024,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2021.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) Y.S.S. Fatni