ECLI:NL:RBZWB:2020:4719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_755 en AWB- 20_756
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen twee eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eisers, een man en een vrouw, hadden beiden bijstandsuitkeringen ontvangen, maar het college heeft deze bijstandsuitkeringen ingetrokken op basis van de conclusie dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht, waaronder de waarnemingen van het college, de verklaringen van de eisers en de verbruiksgegevens van de opgegeven adressen. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet alleen samenwoonden, maar ook zorg voor elkaar droegen, wat leidde tot de conclusie dat zij geen recht hadden op bijstand naar de norm voor alleenstaanden. De rechtbank oordeelde dat de eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hadden geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/755 PW, BRE 20/756 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.A.L. Timmermans,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college)
,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 september 2019 (primair besluit 1) heeft het college de bijstand van eiser per 1 januari 2011 ingetrokken.
In het besluit van 10 september 2019 (primair besluit 2) heeft het college de bijstand van eiseres per 17 maart 2017 ingetrokken.
In afzonderlijke besluiten van 5 december 2019 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 3 september 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het college mr. N. Melsen en [naam vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving sinds 3 augustus 2003 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
Eiseres ontving sinds 17 maart 2017 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. In de periode van 9 november 2009 tot en met 16 maart 2017 ontving eiseres een uitkering van het UWV.
Het college is een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de bijstand van eisers naar aanleiding van een melding dat eiser op vakantie aan de melder heeft verteld dat hij al tien jaar samenwoont met eiseres, dat zij beiden een uitkering ontvangen, dat zij twee huizen in bezit hebben waarvan een al acht à negen jaar leegstaat, dat zij vijf weken per jaar op vakantie gaan en dat zij op verschillende manieren fraude plegen.
Het college heeft eiser bij brief van 6 augustus 2019 uitgenodigd voor een gesprek op
13 augustus 2019 en hem verzocht gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften over de periode van 1 mei 2019 tot 13 augustus 2019.
Op 9 juli 2019 en in de periode van 11 juli 2019 tot en met 15 augustus 2019 heeft het college waarnemingen verricht bij het door eiser opgegeven adres, [adres 1] te [plaatsnaam] (opgegeven adres 1), en het door eiseres opgegeven adres, [adres 2] te [plaatsnaam] (opgegeven adres 2).
In een telefonisch contact met het college heeft eiser gemeld dat hij vanwege een opname in het ziekenhuis niet op het gesprek van 13 augustus 2019 kon verschijnen. Vervolgens is eiser bij brief van 8 augustus 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 20 augustus 2019, onder medebrenging van de in de brief van 6 augustus 2019 gevraagde gegevens plus een bevestigingsbrief van het ziekenhuis over de opname van eiser met de datum, tijd en naam van het ziekenhuis van de opname.
Op 20 augustus 2019 hebben medewerkers handhaving van het college afzonderlijke gesprekken gevoerd met eisers. Tijdens het gesprek met eiser heeft eiser gevraagde bankafschriften verstrekt en een verklaring afgelegd. Aansluitend aan dit gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden aan opgegeven adres 1. Tijdens het gesprek met eiseres heeft eiseres een verklaring afgelegd, waarna aansluitend aan het gesprek een huisbezoek is afgelegd aan opgegeven adres 2.
De onderzoeksbevindingen zijn opgenomen in de rapporten uitkeringsfraude van 29 augustus 2019 en 2 september 2019 en de rapportages Heronderzoek P-wet Mutaties van 10 september 2019 en 23 september 2019. In primair besluit 1 heeft het college eisers bijstand per 1 januari 2011 ingetrokken wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding. In primair besluit 2 heeft het college om diezelfde reden de bijstand van eiseres per 17 maart 2017 ingetrokken. In de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Ter zitting is desgevraagd toegelicht dat het woord ‘terugvordering’ weliswaar is genoemd in de hierboven opgenomen besluitvorming, maar dat het college nadien in separate besluitvorming de terugvorderingen van eisers heeft neergelegd. Deze besluitvorming is onherroepelijk geworden met de beslissing op bezwaar van 19 maart 2020.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of het college terecht de bijstand van eisers heeft ingetrokken.
3.
Beroepsgronden
Eisers hebben, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding. Zij stellen dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op zijn eigen adres. Hiertoe stellen zij dat eiser door een operatie tijdelijk alle maaltijden moest gebruiken bij eiseres, dat hij door zijn drankprobleem iedere dag moet overnachten bij eiseres en dat hij zijn dagelijks leven onderneemt vanuit zijn woning. De rondslingerende spullen van eiser tijdens het huisbezoek aan het adres van eiseres, de verbruiksgegevens van de opgegeven adressen en het waarnemen van eisers voertuig bij het adres van eiseres leiden niet tot de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres heeft.
Eisers bestrijden dat sprake is van wederzijdse zorg, omdat er slechts eenzijdige zorg van eiseres voor eiser bestaat. Zij stellen dat geen sprake is van financiële verstrengeling, omdat zij geen gezamenlijke rekeningen, verzekeringen of aangeschafte (gebruiks)goederen hebben. Eisers stellen verder dat eiser iedere dag in zijn woning is voor persoonlijke verzorging, verzorging van het huis, wassen en strijken. Eiseres zorgt voor haar eigen huishouden, kookt ook voor eiser en zorgt dagelijks voor hem als hij te veel heeft gedronken. Bij hoge uitzondering helpt eiser met het huishouden van eiseres. Eisers stellen dat uit het onderzoek van het college niet de aard, omvang en intensiteit van eisers hulp in het huishouden van eiseres blijkt.
Ten slotte stellen eisers dat van het intrekken van de bijstand moet worden afgezien.

4. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage.
5.
Beoordeling
5.1.1
De te beoordelen periode in de zaak 20/755 PW loopt van 1 januari 2011, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 30 september 2019, de datum met ingang waarvan aan eisers een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm is toegekend.
5.1.2
De te beoordelen periode in de zaak 20/756 PW loopt van 17 maart 2017, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 30 september 2019, de datum met ingang waarvan aan eisers een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm is toegekend.
5.2
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3663).
5.3
Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht door het niet melden van de gevoerde gezamenlijke huishouding. Het college baseert dit standpunt op de verrichte waarnemingen, de verklaringen van eisers van 20 augustus 2019, de bevindingen van de huisbezoeken van 20 augustus 2019 en de verbruiksgegevens op de opgegeven adressen. Bovendien heeft eiser de huur van zijn woning opgezegd en staat hij sinds 18 oktober 2019 ingeschreven op opgegeven adres 2.
5.4
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang (zie de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1849).
5.4.1
Het eerste criterium waaraan moet worden voldaan voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding, is het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Als aannemelijk is dat betrokkenen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben, maakt het niet uit dat zij ingeschreven staan op verschillende adressen (zie de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:826).
5.4.2
Het college heeft op 9 juli 2019 en in de periode van 11 juli 2019 tot en met
15 augustus 2019 waarnemingen verricht bij de opgegeven adressen. Bij vijftien van de twintig waarnemingen werd eisers auto, een grijze Peugeot 206 met kenteken [kenteken] , aangetroffen in de directe omgeving van opgegeven adres 2. Tevens is uit het raadplegen van het programma Streetsmart op 11 juli 2019 gebleken dat het (vermoedelijke) voertuig van eiser in de jaren 2011, 2012, 2014 en 2016 in de directe omgeving van opgegeven adres 2 is waargenomen.
Eisers stellen dat hieruit niet volgt dat eiser zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres had. Uit de waarnemingen is echter gebleken dat eiser het merendeel van de dagen in de woning van eiseres aanwezig was en daar ook de nacht doorbracht. Nadat eisers met de bevindingen van het onderzoek werden geconfronteerd, hebben zij ook erkend dat eiser sinds 2011 dagelijks in de woning van eiseres was en dat hij daar doorgaans ook sliep. In beroep hebben eisers hun standpunt wederom gewijzigd, in die zin dat zij aangeven dat eiseres sluipenderwijs sinds 2013 de zorgtaken voor eiser van zijn moeder heeft overgenomen en dat de situatie de laatste twee jaren pas is zoals eerder is verklaard.
Volgens vaste rechtspraak mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden (zie de uitspraak van de CRvB van 10 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3968). Er bestaat geen aanleiding om in dit geval van deze vaste rechtspraak af te wijken. Bovendien heeft het college desgevraagd ter zitting aangegeven dat de waarnemingen slechts als een indicatie van eisers aanwezigheid op opgegeven adres 2 zijn meegenomen in het rechtmatigheidsonderzoek. Het college heeft hierom terecht geconcludeerd dat eiser in ieder geval sinds 1 januari 2011 zijn hoofdverblijf had op opgegeven adres 2 en niet op opgegeven adres 1.
5.4.3
Het college heeft tevens de verbruiksgegevens van de opgegeven adressen gevorderd. Voor opgegeven adres 1 zijn verbruiksgegevens gevorderd over de periode van
1 januari 2011 tot augustus 2019. Het college heeft deze informatie afgezet tegen gemiddelde verbruiken voor huishoudens volgens het Nibud. Enkel voor het energieverbruik bleek een individuele meter op opgegeven adres 1 aanwezig te zijn. De energieverbruiksgegevens, die over de periode van 2 juni 2010 tot 25 juni 2019 door Essent zijn verstrekt, weergeven een energieverbruik dat sinds het jaar 2016 slechts ongeveer 30% van een gemiddeld eenpersoonshuishouden is. De waterverbruiksgegevens van opgegeven adres 2, die over de periode van augustus 2010 tot augustus 2018 zijn verstrekt door Brabant Water, weergeven daarentegen een structureel waterverbruik per jaar van een gemiddeld drie- of vierpersoonshuishouden. De energie- en gasverbruiksgegevens van opgegeven adres 2, die over de periode van mei 2010 tot mei 2019 door Essent zijn verstrekt, weergeven ook wat betreft energie en gas een structureel verbruik per jaar van een gemiddeld twee- of driepersoonshuishouden.
Eisers stellen dat de verbruiksgegevens van de opgegeven adressen geen blijk geven van een gezamenlijke huishouding. Uit de verbruiksgegevens van opgegeven adres 1 volgt echter dat het energieverbruik erg laag is voor een eenpersoonshuishouden, met name sinds het jaar 2016. Verder blijkt uit de verbruiksgegevens van opgegeven adres 2 dat het water-, energie- en gasverbruik zeer hoog is voor een eenpersoonshuishouden. Deze verbruiksgegevens ondersteunen het standpunt van het college, dat eiser in de te beoordelen perioden zijn hoofdverblijf op opgegeven adres 2 had en niet op opgegeven adres 1.
5.4.4
Op 20 augustus 2019 hebben gelijktijdig afzonderlijke gesprekken tussen medewerkers handhaving en eisers plaatsgevonden. Aansluitend aan deze gesprekken hebben de medewerkers handhaving onaangekondigde huisbezoeken afgelegd aan de opgegeven adressen. Eisers hebben tijdens de gesprekken tegenstrijdig verklaard over dingen die zij samen ondernemen, maar ook over de aanwezigheid van eiser en zijn spullen op opgegeven adres 2. De verklaringen van eisers kwamen bovendien niet overeen. Bij het huisbezoek aan opgegeven adres 1 bleken de koelkast en vriezer leeg en was er geen eten of voorraadkast in de woning aanwezig. Bij het huisbezoek aan opgegeven adres 2 werden op meerdere plekken in de woning administratie, medicijnen en (verzorgings)spullen van eiser waargenomen door de medewerkers handhaving.
Eisers hebben, na confrontatie met de onderzoeksbevindingen, hun verklaringen gewijzigd. Zoals onder 5.4.2 is overwogen, werd later verklaard door eisers dat eiser op dat moment al acht jaar bij eiseres sliep en verbleef, maar dat hij dagelijks in zijn eigen huis ging douchen, scheren, wassen en strijken. Het grootste deel van de dag bracht hij dus in de woning van eiseres door. Hieruit kan worden geconcludeerd dat eiser in te beoordelen perioden zijn hoofdverblijf niet op opgegeven adres 1 had, maar op opgegeven adres 2.
5.4.5
Met de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen heeft het college voldoende onderbouwd dat eiser in de te beoordelen perioden zijn hoofdverblijf op opgegeven adres 2 had.
5.5.1
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken (zie de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:826).
5.5.2
Uit de verklaringen van eisers van 20 augustus 2019 volgt dat eiser sinds 2011 dagelijks op opgegeven adres 2 was en daar doorgaans ook slaapt. Verder volgt hieruit dat eisers samen boodschappen doen, samen gebruikmaken van eisers auto, dat eiseres voor eiser kookt en regelmatig voor hem wast. Eiser laat regelmatig de hond van eiseres uit, zet de container buiten of droogt de vaat af. Verder volgt uit de bevindingen van het huisbezoek aan opgegeven adres 2 en de verklaring van eiser dat hij al een aantal jaren met eiseres op vakantie gaat.
Eisers stellen slechts sprake is van eenzijdige zorg van eiseres voor eiser. Op basis van de hierboven opgenomen passages uit de verklaringen van eisers en de bevindingen van het huisbezoek aan opgegeven adres 2 mag worden aangenomen dat de zorg tussen beiden niet volledig eenzijdig was (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1479, en van 30 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1929). Eisers zorgden beiden voor het huishouden of zorgden anderszins voor elkaar. Bovendien is, in tegenstelling tot wat eisers stellen, volgens vaste rechtspraak voor het aannemen van wederzijdse zorg niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden geboden zorg jegens elkaar dezelfde aard, omvang en intensiteit heeft (zie de uitspraak van de CRvB van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3317).
5.5.3
Met de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen heeft het college dus voldoende onderbouwd dat tussen eisers in de te beoordelen perioden sprake was van wederzijdse zorg.
5.6
Uit 5.4 tot en met 5.5.3 volgt dat eisers in de te beoordelen perioden een gezamenlijke huishouding voerden. Nu zij een gezamenlijke huishouding voerden, waren zij dus geen zelfstandig subject van bijstand en hadden zij daarom geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Door van de gezamenlijke huishouding geen melding te maken, hebben eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van eisers niet slagen.
6.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 1 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 3 van de Participatiewet, voor zover van belang, luidt:
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet luidt:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17 van de Participatiewet, voor zover van belang, luidt:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet luidt:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet luidt:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58 van de Participatiewet, voor zover van belang, luidt:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.