ECLI:NL:CRVB:2017:3317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gezamenlijke huishouding in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 10 september 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande, waarbij hij aangaf inwonend te zijn bij [naam X]. Na een onderzoek door de gemeente Amsterdam, waarin onder andere een huisbezoek en een verklaring van appellant zijn opgenomen, concludeerde het college dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met [X]. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 26 september 2017 de feiten en omstandigheden rondom de gezamenlijke huishouding beoordeeld. De Raad stelde vast dat appellant en [X] gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding vervulde. Het tweede criterium, de wederzijdse zorg, werd ook als voldaan beschouwd. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellant, waarin hij aangaf dat hij niets betaalde voor zijn verblijf en dat [X] hem hielp met onderdak, voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van wederzijdse zorg.
Appellant voerde aan dat er geen financiële verstrengeling was en dat samen eten een sociale activiteit was, maar de Raad oordeelde dat het koken en afwassen wel degelijk als zorg kan worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon, en werd openbaar uitgesproken op 26 september 2017.