ECLI:NL:RBZWB:2020:4718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_751
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had op 21 augustus 2019 een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend, welke op 7 oktober 2019 door het college werd afgewezen. Het college stelde dat de eiser onvoldoende informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 19 december 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 3 september 2020 heeft de rechtbank de zaak besproken. Eiser stelde dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden en dat hij voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie. Het college daarentegen betoogde dat eiser niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien en dat hij onvoldoende controleerbare gegevens had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie en dat hij de op hem rustende inlichtingenplicht had geschonden. Hierdoor kon het college het recht op bijstand niet vaststellen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Pasmans, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/751 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 oktober 2019 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet afgewezen.
In het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 3 september 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft op 21 augustus 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande aangevraagd bij het college.
Bij brief van 22 augustus 2019 heeft het college eiser verzocht uiterlijk 5 september 2019 de volgende gegevens te verstrekken :
  • zorgkostengegevens (kopie pasje of polis);
  • inlichtingenformulier (volledig ingevuld en ondertekend);
  • bewijzen van inkomsten over de laatste twee jaar;
  • controleerbare en objectieve bewijsstukken waaruit blijkt hoe hij de afgelopen twee jaar zonder inkomsten in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien;
  • afschriften van de laatste twee jaar van alle bank- en of spaarrekeningen, waarop eisers naam, bankrekeningnummer en saldo vermeld staan;
  • recente bewijzen van schulden en vermogen;
  • verplichting om een persoonsgebonden budget aan te vragen;
  • volledig ingevulde en ondertekende inkomstenverklaring over de maand augustus 2019 met bijgevoegd bewijsstukken over het inkomen.
Bij afzonderlijke brief van 22 augustus 2019 is eiser uitgenodigd voor een gesprek over zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt op 27 augustus 2019.
Bij brief van 6 september 2019 heeft eiser een termijn gekregen voor het herstellen van het verzuim. Het college heeft eiser verzocht uiterlijk 13 september 2019 de bij brief van
22 augustus 2019 gevraagde gegevens te verstrekken, met uitzondering van het reeds verstrekte inlichtingenformulier en de inkomensverklaring over de maand augustus 2019.
Bij het primaire besluit is eisers aanvraag om bijstand afgewezen. Het college stelt dat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te kunnen stellen.
Bij het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of het college terecht eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen.
3.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat er geen grond is voor de afwijzing van zijn aanvraag. Hij stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, dat hij zijn over zijn financiële situatie voldoende duidelijkheid heeft verschaft en dat het college geen objectieve feiten en omstandigheden heeft opgenomen in de besluitvorming op grond waarvan aan dit laatste kan worden getwijfeld. Eiser stelt dat hij in het aanvraag-inlichtingenformulier, tijdens het intakegesprek en met de overgelegde bankafschriften uitvoerig heeft uiteengezet hoe hij heeft geleefd en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hij stelt dat verder voor hem niet duidelijk was wat werd bedoeld met objectieve en verifieerbare bewijsstukken. Tevens stelt eiser dat hij niet meer in zijn dagelijkse lasten kan voldoen en dat sprake is van een problematische schuldensituatie. Er is sprake van bijstandsbehoeftigheid.

4. Wettelijk kader

Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet, heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
5.
Beoordeling
5.1
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1814) moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.2
De te beoordelen periode loopt van 21 augustus 2019, de datum waarop eiser zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 7 oktober 2019, de datum van het besluit op de aanvraag.
5.3
Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eiser heeft desgevraagd bankafschriften van 30 augustus 2017 tot en met 28 augustus 2019, een overeenkomst van geldlening van 20 augustus 2018, een inlichtingenformulier van 22 augustus 2019, een inkomensverklaring over de maand augustus 2019 van eveneens 22 augustus 2019, een bewijs van schulden van 27 augustus 2019 en een kopie identiteitsbewijs overgelegd. Eiser stelt dat verder voor hem niet duidelijk was wat werd bedoeld met objectieve en verifieerbare bewijsstukken.
5.4
Het college stelt dat de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven is voor het vaststellen van bijstandbehoevendheid en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Verder stelt het college op basis van vaste rechtspraak van de CRvB dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vele stortingen op zijn bankrekening voortkwamen uit de kapperswerkzaamheden, een lening en de verkoop van diverse spullen. Hierom kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld en is de aanvraag om bijstand afgewezen.
5.5
Voor zover het eiser stelt dat niet duidelijk was wat het college precies bedoelde met de gevraagde controleerbare en verifieerbare gegevens waaruit bleek waar hij de afgelopen twee jaren van had geleefd, had hij dit moeten navragen bij het college.
5.6.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3469) is voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De bijstandverlenende instantie is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. In het kader van dat onderzoek kan het bijstandsverlenend orgaan van de betrokkene, indien daarvoor een concrete aanleiding is, inzage verlangen in de giro- en bankafschriften uit een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden en om overlegging van andere financiële gegevens over een dergelijke periode (zie de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2162, en van 2 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1681).
5.6.2
Het college heeft eiser bij brieven van 22 augustus 2019 en 6 september 2019 verzocht gegevens te verstrekken die aantonen hoe hij in de twee jaren voorafgaand aan zijn aanvraag om bijstand zonder inkomsten in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De door het college gevraagde gegevens zijn bedoeld om inzicht te krijgen van de financiële situatie van eiser. Nu langere tijd geen inkomensgegevens van eiser bekend waren, heeft het college terecht van eiser verlangd inzicht te geven in zijn financiële situatie in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.
5.6.3
Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138) heeft een betrokkene in beginsel geen recht op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit kan anders zijn indien die betrokkene in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen (zie de uitspraak van de CRvB van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872). Daartoe dient de betrokkene aannemelijk te maken dat er geen ander inkomen is en voorts dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. Daarvoor is van belang dat betrokkene aannemelijk maakt van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen, dat bij de betaling, en niet later, de afspraak is gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus terugbetaald moet worden, en dat die lening voor levensonderhoud bedoeld is. Een bankoverschrijving met de vermelding “lening voor levensonderhoud” zal daartoe in beginsel volstaan. Dat daarbij de identiteit van de crediteur vaststaat, is van belang (zie de uitspraak van de CRvB van 15 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3188).
5.6.4
Eiser stelt dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag om bijstand in zijn levensonderhoud heeft voorzien met inkomsten uit kapperswerkzaamheden, een geldlening van zijn zus [naam zus eiser] en de verkoop van diverse spullen. In dit kader heeft eiser een overeenkomst van geldlening van 20 augustus 2018 verstrekt aan het college. Deze overeenkomst bevat echter geen details over de wijze waarop en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Bovendien is de overeenkomst van een latere datum dan de aanvang van de stortingen op eisers bankrekening, blijkt uit de overeenkomst niet op welke datum het bedrag van € 1.870,- is geleend, of sprake is van een terugbetalingsverplichting, of de lening is bedoeld voor levensonderhoud en wat de precieze identiteit van de geldlener is.
5.6.5
Indien een betrokkene verklaart leefgeld te hebben ontvangen en geen afspraken te hebben gemaakt over de terugbetaling ervan en ook uit de vermelding bij de overgeboekte bedragen niet blijkt dat het een lening betreft, komt aan een later overgelegde leenovereenkomst onvoldoende betekenis toe om het feitelijk bestaan van een schuld voldoende aannemelijk te maken (zie de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2293). Dat is hier het geval.
5.6.6
De rechtbank overweegt tevens dat de optelsom van de stortingen op eisers bankrekening, hoe gering de hoogte van de afzonderlijke stortingen ook is, een substantieel totaalbedrag oplevert. Aangezien de omschrijvingen bij de stortingen summier zijn, heeft het college van eiser kunnen verlangen dat hij de nodige duidelijkheid verschafte over de stortingen. Eiser heeft deze duidelijkheid niet verschaft. Hierdoor was het recht op bijstand niet vast te stellen.
5.7
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag om bijstand. Eisers stelling over hoe hij in die periode in zijn levensonderhoud heeft voorzien, heeft hij onvoldoende onderbouwd met controleerbaar en verifieerbaar bewijs. Hierdoor heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Eisers gronden slagen dus niet.
5.8
Ten slotte stelt eiser dat hij zijn dagelijkse lasten niet meer kan voldoen en dat sprake is van een problematische schuldensituatie. Hij stelt dat sprake is van bijstandbehoevendheid. De situatie waarin eiser verkeert is invoelbaar. Indien eiser niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien en problematische schulden opbouwt, ligt het op zijn weg om een nieuwe aanvraag om bijstand in te dienen bij het college en eventueel schuldhulpverlening in te schakelen. Dat ligt in dit geding echter niet ter beoordeling voor.
5.9
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Als gevolg hiervan kon het college het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet vaststellen. Het college heeft dan ook terecht eisers aanvraag om bijstand afgewezen.
6.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 1 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.