ECLI:NL:RBZWB:2020:3641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 337
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in verband met toerekening van SPF-vermogen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2002 tot en met 2008. Belanghebbende was betrokken bij een Stichting Particulier Fonds (SPF) en heeft voor verschillende jaren niet de vereiste aangifte gedaan. De inspecteur heeft daarop navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de bewijslast omgekeerd en verzwaard is. De rechtbank oordeelt dat de schatting van de inspecteur niet de redelijkheidstoets doorstaat, omdat niet is aangetoond dat belanghebbende beschikte over het SPF-vermogen als ware het haar eigen vermogen. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente, en oordeelt dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moet worden veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 6 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/337, 18/338, 18/339, 18/340, 18/341, 18/342 en 18/451.
uitspraak van 6 augustus 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) (de (navorderings)aanslagen) en beschikkingen heffingsrente (de heffingsrente) opgelegd:
  • Voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.837 en een beschikking heffingsrente van € 1.840 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.27);
  • Voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 64.102 en een beschikking heffingsrente van € 4.755 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.37) ;
  • Voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 71.820 en een beschikking heffingsrente van € 4.796 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.47);
  • Voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.205 en een beschikking heffingsrente van € 4.355 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.57);
  • Voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.707 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 92.046 en een beschikking heffingsrente van € 4.871 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.67);
  • Voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 855 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 104.156 en een beschikking heffingsrente van € 4.317 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.77);
  • Voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 103.408 en een beschikking heffingsrente van € 2.955 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.86).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 december 2017 de (navorderings)aanslagen en de heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen digitaal op 16 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende in de zaak met nummer 18/337 een griffierecht geheven van € 46. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota ingestuurd, die is verstrekt aan de wederpartij. Belanghebbende heeft eveneens voor de zitting een nader stuk ingediend en dat ook doen toekomen aan de wederpartij. Voor de volledigheid zal dit stuk ook met de uitspraak worden meegezonden.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020 te Breda. Voor een overzicht van de verschenen personen en wat ter zitting is gezegd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal. Een afschrift van het proces-verbaal is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is de dochter van [vader] (de vader). De vader woont in België en heeft (een deel van) zijn vermogen ondergebracht in een Arubaanse Vrijgestelde Vennootschap. Belanghebbende heeft een zus en een broer. Zij wonen allen in Nederland. Uit correspondentie uit het voorjaar van 2000 volgt dat de vader op dat moment de wens heeft om (een deel van) zijn vermogen over te hevelen naar zijn kinderen. In dat kader wordt de familie [familie] bijgestaan door de echtgenoot van de zus van belanghebbende (de zwager), die als internationaal belastingadviseur voor een advieskantoor werkt. Op 9 mei 2000 bericht de zwager aan de broer van belanghebbende:
‘Gezien de negatieve ervaringen die vader zelf heeft moeten ondervinden bij het aanhouden van een “gemeenschappelijk bezit”, is mijnerzijds aan vader voorgesteld dat ieder van de eigen kinderen een eigen “potje” zal krijgen. (…) Ieder eigen kind zelf kan bepalen ( in overleg met vader en moeder) wat er met het geld dient te gebeuren. Dit eigen “potje” zal de juridische vorm krijgen van een Stichting Particulier Fonds. (…)’
2.2.
Op 1 augustus 2000 is door [N.V.] ( [N.V.] ) de Stichting Particulier Fonds (SPF) [SPF 1] (de SPF) opgericht. Als enig bestuurder is daarbij benoemd [N.V.] . Bij bestuursbesluit van 1 augustus 2000 zijn de vader en belanghebbende benoemd tot leden van de Raad van Advies van SPF [SPF 1] .
2.3.
In de oprichtingsakte staat onder meer:
DOEL
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel het instandhouden en doen groeien van een voor dit doel afgezonderd vermogen ten behoeve van door het bestuur met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 lid 4 van deze statuten aan te wijzen natuurlijke en rechtspersonen en hun nagelaten betrekkingen, alsmede het met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 lid 4 van deze statuten doen van uitkeringen aan bedoelde natuurlijke en rechtspersonen en hun nagelaten betrekkingen.
(…)
BESTUUR
Artikel 5
(…)
4. Het bestuur behoeft de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de Raad van Advies voor besluiten:
a. betreffende het aanwijzen van natuurlijke personen en rechtspersonen en hun nagelaten betrekkingen ten behoeve van wie een voor dit doel afgezonderd vermogen wordt beheerd en het doen van uitkeringen aan deze personen.
(…)
DEFUNGEREN VAN EEN BESTUURDER
Artikel 6
(…)2. Bestuursleden kunnen te allen tijde worden geschorst en ontslagen door de Raad van Advies. (…)
Artikel 7(…)
4. Het bestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen, tenzij deze statuten anders bepalen. (…)
VERTEGENWOORDIGING
Artikel 8
De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door het bestuur. Indien het bestuur uit meer dan één bestuurslid bestaat, zijn voorts twee gezamenlijk handelende bestuursleden tot vertegenwoordiging van de stichting bevoegd.
(…)
RAAD VAN ADVIES
Artikel 10
1. De stichting heeft een Raad van Advies, waarvan het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag, de wijze van besluitvorming, bij huishoudelijk reglement, (…) worden vastgesteld. (…)’.
2.4.
In het document ‘client mutatie formulier’ van [N.V.] ten aanzien van de SPF staat vermeld als inbrenger de vader, en als gerechtigde belanghebbende.
2.5.
Het huishoudelijk reglement van de Raad van Advies van de SPF luidt, voor zover hier relevant:
HUIDIGE SAMENSTELLING RAAD VAN ADVIES
Artikel 1
(…)
2.de heer [vader][rb: de vader]
treedt op als voorzitter en mevrouw [belanghebbende][rb: belanghebbende]
treedt op als secretaris van de RvA.
TAAK RAAD VAN ADVIES
Artikel 2
1. De RvA van de SPF is onder andere belast met de taken die haar krachtens de statuten van de SPF (…) zijn opgelegd.
2. De RvA staat het bestuur van de SPF terzijde en verleent haar, gevraagd en ongevraagd, advies. (…)
VERGADERINGEN EN BESLUITEN VAN DE RAAD VAN ADVIES
Artikel 4
(…)
2. Besluiten van de RvA komen tot stand met inachtneming van de bepalingen met betrekking tot de totstandkoming van besluiten van het bestuur van de SPF (…) met dien verstande (…) dat bij staking van stemmen binnen de RvA, de RvA het te nemen besluit voor bindend advies zal voorleggen aan een door haar aan te wijzen derde. (…)’.
2.6.
Per 24 september 2000 leent de vader aan de SPF een bedrag van € 500.000. Hiervan is een leningsovereenkomst opgemaakt.
2.7.
In een brief, gedagtekend 3 november 2000, van de zwager aan belanghebbende staat:
‘(…)
Betreft: SPF [SPF 1] (…)
Het is mij een genoegen je bij deze de volgende documenten te doen laten toekomen:
  • twee afschriften van de oprichtingsakte
  • een origineel exemplaar van het Bestuursbesluit waarbij besloten wordt een Raad van Advies in te stellen die uit twee leden bestaat te weten vader en jij
  • een kopie van de notulen van de vergadering van de Raad van Advies waarin besloten wordt een Huishoudelijk Reglement op te stellen (…)
De overheveling van het vermogen ( de beleggingsportefeuille dus) is geschied ten titel van lening. Het voorgaande betekent dat er ( nog ) niet vrijelijk over de gelden in de SPF kan worden beschikt. Indien de wens mocht bestaan om in de nabije toekomst over de in de SPF aanwezige gelden te beschikken, dan verzoek ik je met mij overleg te plegen over de alsdan te volgen methode. (…) De hele constructie is zodanig opgezet dat de SPF, en het geld wat er in zit, vooralsnog niet door jullie behoeft te worden opgegeven aan de Nederlandse Belastingdienst.’.
2.8.
Op 16 maart 2001 stuurt de zwager een brief aan belanghebbende waarin staat:
‘(…)
Betreft: SPF [SPF 1] (…)
Zoals aangekondigd (…) doe ik je bijgaand toekomen ter completering van jouw SPF dossier (…)’.
2.9.
Op 27 juli 2001 stuurt de vader een fax aan [N.V.] met een voorwaardelijk akkoord ten aanzien van de balans van de SPF.
2.10.
Op 4 december 2001 stuurt de vader een fax geadresseerd aan ‘ [naam] .’ met het verzoek om uit de SPF per 11 december 2001 beschikbaar te maken circa € 355.000. De fax vermeldt dat deze ter fiattering naar [N.V.] is gezonden. In het dossier bevindt zich een handgeschreven gedicht met datum 5 december 2001. Het gedicht is afkomstig van de vader en gericht aan belanghebbende. In het gedicht staat – voor zover relevant – dat
‘Sint vindt dat jij met de kinderen veilig en gelukkig moet leven, hierom wil hij jou het huis op no 50 geven’.Op 22 december 2001 is een overeenkomst van geldlening opgemaakt tussen belanghebbende (als leningnemer) en de SPF als leninggever met een hoofdsom van € 355.000 ter herfinanciering van de hypothecaire geldlening van belanghebbende bij de ABN AMRO Bank. In de overeenkomst is opgenomen dat bij geschil over de interpretatie en/of tenuitvoerlegging van de overeenkomst dit bij wijze van een verzoek om bindend advies zal worden voorgelegd aan de zwager, dan wel aan enige andere firmant van het onder 2.1 genoemde advieskantoor waar de zwager werkzaam is.
2.11.
In 2002 voeren de vader en de zwager gesprekken met verschillende partijen om het vermogensbeheer van het familievermogen over te nemen. Op 11 maart 2002 stuurt de vader een fax aan [N.V.] met de opdracht om het vermogensbeheer van de SPF bij [naam] stop te zetten. Op 28 april 2002 wordt tussen de SPF en belanghebbende een overeenkomst gesloten waarbij het bestuur van de SPF een volmacht zal verstrekken aan een vermogensbeheerder om namens de SPF aanwijzingen te geven ten behoeve van het vermogensbeheer, inclusief een vrijwaring voor [N.V.] in verband met uit hoofde van de volmacht verrichte handelingen.
2.12.
Op 13 februari 2002 is € 102.000 overgemaakt van de bankrekening van de SPF naar de bankrekening van belanghebbende. Op 25 april 2002 is van de bankrekening van de SPF aan de notaris overgemaakt € 625.821,80. Op 29 april 2002 is de akte van levering ondertekend van de onroerende zaak aan de [adres] , met een koopsom van
€ 612.603,29 en als koper belanghebbende. Op 23 augustus 2002 faxt de vader aan ‘ [naam] ’ het verzoek om € 41.600 van de rekening van de SPF over te maken naar de rekening van belanghebbende. Op de bankafschriften van de overboekingen staat met pen bijgeschreven de vermelding “lening”.
2.13.
Op 4 oktober 2002 mailt de zwager aan [N.V.] het verzoek om alle bankafschriften van de SPF aan de vader toe te zenden. Daarbij wordt ook de instructie gegeven om als bestuurder van de SPF de vermogensbeheerder te verzoeken alle bank- en vermogensoverzichten van de SPF voortaan aan de vader te sturen, zonder dat kopieën worden verstrekt aan het bestuur van de SPF.
2.14.
In de notulen met datum 4 november 2002 van de Raad van Advies van de SPF staat dat de vader en belanghebbende terugtreden als leden. Als leden van de Raad van Advies worden benoemd [persoon 3] , [persoon 7] , twee vrienden van de vader, en [persoon 3] , een kantoorgenoot van de zwager. Ook wordt het huishoudelijk reglement met dezelfde datering aangepast.
2.15.
Op 14 december 2002 bevestigt de zwager aan de heer [persoon 3] dat de heer [persoon 3] bereid is om als lid van de Raad van Advies op te treden en stuurt hij daarbij een vertegenwoordigingsvolmacht voor de vergadering van 4 november 2002.
2.16.
Met datum 14 december 2002 wordt een vrijwaringsovereenkomst ondertekend door de leden van de Raad van Advies en belanghebbende. In essentie houdt deze overeenkomst een inspanningsverplichting in voor de leden van de Raad van Advies en een vrijwaringsverplichting door belanghebbende indien de leden van de Raad van Advies hun taak behoorlijk vervullen. Tevens wordt overeengekomen dat de invulling van een vacature in de Raad van Advies conform het Huishoudelijk Reglement zal geschieden door de overblijvende leden van de Raad van Advies, maar slechts op basis van een bindende voordracht door belanghebbende.
2.17.
Op 16 januari 2003 wordt een fax gezonden aan [N.V.] met het verzoek om € 30.000 over te maken naar de rekening van belanghebbende. Deze instructie is met datum 9 januari 2003 ondertekend door belanghebbende. Blijkens het faxbericht is de fax verstuurd vanaf het faxapparaat van de vader.
2.18.
Op 15 februari 2003 stuurt de zwager (wederom) enkele stukken inzake de SPF aan belanghebbende “ter completering van” haar dossier.
2.19.
Op 10 juni 2003 verzoekt de vader per fax de vermogensbeheerder om alle correspondentie van de SPF direct aan hem toe te zenden, en niet langer aan de directie van de SPF.
2.20.
In een brief van 18 juni 2003 informeert [N.V.] de zwager als volgt:
‘(…) Gaarne willen wij (nogmaals) benadrukken dat het beleid is dat wij uitsluitend directie voeren, c.q. als bestuurder optreden voor entiteiten waarvan wij – met name ook in het (fiscale) belang van de relatie – volledig (vooraf) op de hoogte zijn van (te nemen) acties.’.
2.21.
Met datum 15 december 2003 ondertekent de Raad van Advies een letter of wishes aan het bestuur van de SPF. De zwager van belanghebbende tekent daarbij namens [persoon 3] en [persoon 7] . In de letter of wishes staat onder meer:
‘(…) U heeft (…) de bevoegdheid om personen aan te wijzen als begunstigden dan wel toe te voegen aan de groep van begunstigden. (…) Voor wat betreft het aandeel van het kapitaal en het inkomen van de SPF daaruit, delen wij u mede dat onze gedachten op dit moment in de navolgende richtingen gaan:
1.Aan ieder van de kinderen (…) van mevrouw [belanghebbende][rb: belanghebbende]
, (…) dient voor ieder kind een gelijk bedrag op een nader te bepalen tijdstip (…) te worden uitbetaald ten titel van schenking (…)
Wij willen benadrukken dat deze letter of wishes niet de vereiste goedkeuring als bedoeld in de statuten van de SPF behelst; (…)’2.22. In een memo van 29 maart 2004 van [N.V.] staat dat de vader die dag heeft verzocht om € 40.000 over te maken naar belanghebbende, alsmede dat reeds op 10 januari 2004 en 14 januari 2004 gelden zijn overgemaakt.
2.23.
In een mail van 2 juni 2004 van de zwager aan de broer van belanghebbende staat:
‘(…) Ook heb ik jullie met klem geadviseerd om de bij de SPF opgenomen leningen niet in jullie aangifte inkomstenbelasting op te nemen ( dit moet in principe wel uiteraard, maar omdat het “verzuim” een voordeel betekent voor de fiscus, zijn de nadelige gevolgen te overzien). Overigens ook hier geldt: een kleine lening, een klein verzuim, maar bij een grote lening kan je niet meer met droge ogen zeggen dat je de leningen over het hoofd hebt gezien. In dat geval zal de fiscus zich mogelijkerwijs op het standpunt stellend dat er sprake is van valsheid in geschrifte. (…)’.
2.24.
In een memo van 4 oktober 2004 van [N.V.] staat dat de vader verzocht heeft om € 17.000 naar de rekening van belanghebbende over te boeken en dat [N.V.] heeft medegedeeld dat dit via de Raad van Advies geregeld moet worden. Met datum 14 oktober 2004 is een goedkeuring van de Raad van Advies voor deze overboeking getekend door de heer [persoon 3] , mede namens de overige leden.
2.25.
In een bijlage bij een e-mail van 31 oktober 2004 van de broer aan de zwager staat dat één van de uitgangspunten voor de SPF is dat vader “invloed” wilde houden over vermogens.
2.26.
Met datum 20 november 2004 wordt door de heer [persoon 4] een volmacht ondertekend waarin staat dat de heren [persoon 4] en [persoon 4] verklaren dat de zwager hen kan vertegenwoordigen bij de vergadering van de Raad van Advies en enkele besluiten kan nemen. De notulen van de vergadering van de Raad van Advies met dagtekening 12 december 2004 te [land] zijn ondertekend door de zwager en de heer [persoon 3] . Daarbij wordt onder meer goedkeuring verleend aan:
  • het machtigen van het bestuur van de SPF tot het aangaan van een kredietlijnovereenkomst met belanghebbende;
  • het accepteren van het defungeren van de heer [persoon 4] per 4 november 2004 en de herbenoeming van de heren [persoon 4] en [persoon 3] als leden van de Raad van Advies.
2.27.
Tussen de SPF en belanghebbende wordt vervolgens een kredietlijnovereenkomst gesloten waardoor belanghebbende op afroep tot € 250.000 kan opnemen bij de SPF. [N.V.] stuurt het door hen getekende exemplaar door aan de zwager. In het procesdossier bevindt zich een volledig getekend exemplaar, dat door belanghebbende met dagtekening 29 december 2004 is ondertekend.
2.28.
Op 26 oktober 2005 stuurt de zwager een mail aan belanghebbende met een standaardtekst (de standaardtekst) die belanghebbende kan gebruiken om het bestuur van de SPF te instrueren om een overboeking naar haar rekening te organiseren binnen de kredietlijnovereenkomst.
2.29.
Op 27 januari 2006 stuurt de zwager wederom enkele stukken voor het permanente dossier inzake de SPF aan belanghebbende.
2.30.
Op 13 februari 2006 geeft de zwager aan [N.V.] akkoord voor ondertekening van een schrijven van de bank van de SPF met betrekking tot de verhoging van de kredietlimiet bij die bank. Op het verzoek van [N.V.] om goedkeuring van de Raad van Advies hiervoor, antwoordt de zwager:
‘(…) zoals te doen gebruikelijk zal dit worden meegenomen bij de vergadering in december.’.
2.31.
Per fax van 19 april 2006 instrueert belanghebbende met de standaardtekst [N.V.] om een overboeking naar haar rekening te organiseren.
2.32.
Op 23 juni 2006 stuurt de zwager van belanghebbende namens de Raad van Advies een instructie aan [N.V.] om de vermogensbeheerder te instrueren een aanpassing te doen in het vermogensbeleid. Daarbij wordt vermeld dat de eerstvolgende vergadering van de Raad van Advies in december is, waarbij het structurele beleggingsbeleid op de agenda wordt gezet en een kopie van de notulen zal volgen.
2.33.
Op 6 juli 2006 en 17 augustus 2006 instrueert belanghebbende [N.V.] om een overboeking naar haar rekening te organiseren. De door belanghebbende gebruikte opdrachten aan de bank zijn nagenoeg identiek aan de standaardtekst.
2.34.
Op 12 oktober 2006 instrueert de zwager [N.V.] om een door de vermogensbeheerder toegezonden overeenkomst met de SPF voor de verhoging van de kredietlimiet naar CHF 9.000.000 te ondertekenen. Daarbij wordt vermeld dat de formele bevestiging zal worden opgenomen in de notulen van de vergadering van de Raad van Advies die op 11 december 2006 zullen worden overhandigd.
2.35.
Op 5 november 2006 stuurt vader namens belanghebbende een instructie aan [N.V.] om een overboeking naar de rekening van belanghebbende te organiseren.
2.36.
Op 8 november 2006 mailt de zwager aan de vader:
‘Vanuit fiscaal standpunt is het beter dat iedere factuur van het saldo van de bankrekening van de betreffende SPF wordt afgeschreven. Vergeet niet dat we ons niet mogen bemoeien met het wel en wee in de SPF !!!! Daarnaast verbetert het de vergelijkbaarheid tussen de diverse SPF-fen. Graag dus niet prive betalen !!!’
2.37.
Met datum 22 november 2006 wordt door de heer [persoon 5] een volmacht ondertekend waarin staat dat de heer [persoon 5] verklaart dat de zwager hem kan vertegenwoordigen bij de vergadering van de Raad van Advies en enkele besluiten kan nemen. Volgens deze volmacht is de heer [persoon 5] – een op [land] werkzame kantoorgenoot van de zwager – inmiddels lid van de Raad van Advies van de SPF. De notulen van de vergadering van de Raad van Advies op 25 november 2006 op [land] zijn ondertekend door de zwager en de heer [persoon 4] . Daarbij wordt onder meer goedkeuring verleend voor:
  • het machtigen van het bestuur van de SPF tot het tekenen van de herziene versie van een vermogensbeheerovereenkomst.
  • het accepteren van een schenking van € 600.000 van SPF [SPF 2] ;
  • het doen van een schenking van € 150.000 aan belanghebbende, die verrekend wordt met de schuld van belanghebbende aan de SPF.
2.38.
In een proces-verbaal van een verhoor door de FIOD van de heer [persoon 5] op 9 en 10 november 2011 staat onder meer:
“(Verbalisanten: bent u betrokken geweest bij (…)SPF [SPF 1][rb: de SPF]
?)
Ik denk dat ik (…) in de Raad van Toezicht heb gezeten. (…)
(Verbalisanten: op welke wijze bent u betrokken geraakt?)
Dat is dan gebeurd op verzoek van het kantoor Rotterdam. (…)
(Verbalisanten: waarom heeft de heer [zwager][rb: de zwager]
u gevraagd om zitting te nemen in de Raad van Advies van (…) SPF [SPF 1] ?)
Ik weet het niet zeker maar vermoedelijk omdat hij vertrouwen in mij had. Hij wist natuurlijk dat ik alles uitvoerde wat hij mij opdroeg om de goede relatie met Rotterdam te bewaren. (…)
(Verbalisanten: kent u [belanghebbende] ?)
Nee.’
2.39.
De SPF informeert belanghebbende met een brief van 11 december 2006 dat door het bestuur is besloten een schenking van € 150.000 aan haar te doen, die wordt verrekend met de door haar opgenomen lening bij de SPF.
2.40.
De bank die bankrekeningen van de SPF beheert, stuurt op 9 januari 2007 een brief aan het bestuur van de SPF naar aanleiding van een door belanghebbende getekende overeenkomst. De bank informeert het bestuur van de SPF dat belanghebbende geen bevoegdheid heeft ten aanzien van de rekeningen en dat zij verder ook geen contacten hebben met belanghebbende.
2.41.
In een e-mail van 17 januari 2008 schrijft de zwager aan de vader:
‘U heeft het door mij betaalde bedrag niet doorgestort aan [persoon 6] . [persoon 6] heeft een bedrag van € 50.000 ontvangen van [SPF 2] met als titel aflossing lening namens [vader][rb: vader].
[persoon 6] heeft een bedrag van € 75.000 ontvangen van [SPF 1][rb: de SPF]
met als titel: aflossing lening namens [vader] . [persoon 6] heeft dus hierdoor ontvangen wat zij eigenlijk zou moeten ontvangen. (…) Bij toeval kwam ik hier achter. Ik begrijp dat het doel op een praktische wijze (besparing van bank transfer kosten) is bereikt, maar vanuit fiscale optiek is het absoluut niet wenselijk. (…) Ik verzoek U beleefd doch met klem, in het vervolg eerst uw overwegingen met mij te overleggen of dit geen nadelige fiscale gevolgen heeft.’
2.42.
De fiscaal adviseur die belanghebbende inschakelt voor het verzorgen van haar aangifte IB/PVV heeft in de aangiften voor de jaren 2005 en 2006 de vraag of belanghebbende betrokken is bij een doelvermogen (de trustvraag) bevestigend beantwoord. Met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2005 ontvangt belanghebbende van de inspecteur een vragenbrief met dagtekening 8 april 2008 over haar betrokkenheid bij een doelvermogen. In de vragenbrief staat onder meer:
‘Volgens de aangifte inkomstenbelasting 2005 bent u (…) betrokken bij een trust of een ander doelvermogen (…).
Bij welke rechtsfiguur (…) bent u betrokken? Het kan hier bijvoorbeeld gaan om (…) een Antilliaanse stichting particulier fonds (…).
Kunt u toelichten in hoeverre u bij het doelvermogen betrokken bent (…)?
Ontvangt u inkomsten of vermogen uit het doelvermogen? Zo ja, wilt u dit dan nader specificeren? (…)’.
2.43.
Op 23 mei 2008 vindt een gesprek plaats tussen de toenmalig fiscaal adviseur van belanghebbende (de fiscaal adviseur), de zwager en de broer van belanghebbende. In een interne notitie van de fiscaal adviseur staat onder meer:
‘(…) Tijdens deze bespreking is naar voren gekomen dat er een groot (onoverbrugbaar) meningsverschil bestaat tussen BDO (zwager) en BERK (mij, Bernard)[rb: de fiscaal adviseur].
BDO: (…) Belastingplichtige weet ook daadwerkelijk van niets. (…) Voorgestelde optie: broer en zwager redigeren een briefje naar de belastingdienst dat belastingplichtige ondertekent. In dit briefje wordt vermeld dat belastingplichtige van niets weet en dat de vraag abusievelijk met “ja” is beantwoord.
Berk: (…) De vragenbrief dient beantwoord te worden. (…)’.
2.44.
Met dagtekening 23 mei 2008 stuurt belanghebbende een brief aan de inspecteur met daarin onder andere de volgende inhoud:
‘(…) Uw brief van 8 april zegt mij niet veel. Ik weet niet af van een trust of iets dergelijks wat vermeld wordt in de aanhef van uw brief. Ik ben een weduwe met drie kinderen en leef van een nabestaanden uitkering. Ik heb ook geen verstand van financiële zaken. Ik denk dat hier sprake is van een misverstand, dan wel een foutje wat gemaakt is bij het te snel opstellen van de ingediende aangifte inkomsten belasting 2005. (…)’.
2.45.
In een brief van 9 juni 2008 schrijft de fiscaal adviseur aan belanghebbende:
‘(…) Zoals uit de bespreking op 23 mei bleek, lopen de meningen wat de reactie op het verzoek informatie van de belastingdienst moet zijn, tussen u/uw zwager enerzijds en Berk Accountants en Belastingadviseurs anderzijds uiteen. (…)’
2.46.
Op 2 september 2008 mailt de zwager aan de broer van belanghebbende onder meer het volgende:
‘(…) Ik heb zojuist met pa uitvoerig overleg gepleegd. Ook over de reden waarom ik voorstel om alle SPF-fen op te doeken. Ik heb voorgesteld dat op 3 oktober aanstaande (…) vergaderingen van de Raad van Advies voor de diverse SPF-fen plaatsvinden. (…) Ik denk dat het goed is dat je er dan ook bij bent, want dan ben je volledig op de hoogte. (…) Ik (…) heb Pa toen voorgesteld om dan lekker te gaan lunchen. Nu ik dit zo schrijf denk ik dat [zus][rb: de zus]
dan ook wel zal meekomen en wellicht is het dan ook goed dat we [belanghebbende][rb: belanghebbende]
uitnodigen. (…)’.
2.47.
Op 17 december 2008 mailt de zwager aan belanghebbende, haar broer en vader:
‘(…) Zoals reeds medegedeeld stel ik voor dat de SPF-fen komend jaar opgeheven worden. (…) Momenteel is belegd in zogeheten floaters. Dank zij die floaters hebben we sinds juli dit jaar de verliezen kunnen stopzetten. Die floaters lopen af in 2010. (…) Er is geen noodzaak meer om in het buitenland te gaan beleggen. (…)’.
2.48.
In de notulen van de vergadering van de Raad van Advies van 2 maart 2009 staat dat voorgesteld wordt aan het bestuur van de SPF het volgende goed te keuren:
  • het totale vermogen van de SPF van circa € 1.767.000 te schenken aan belanghebbende. Deze schenking wordt verhoogd met de vordering die de SPF uit hoofde van een leningsovereenkomst en een kredietlijnovereenkomst op belanghebbende heeft voor een totaalbedrag van € 790.276;
  • liquidatie van de SPF na deze schenking.
Het bestuur van de SPF heeft op 4 maart 2009 ook dienovereenkomstig beslist.
2.49.
Op 4 maart 2009 is de SPF in liquidatie getreden. Op 7 april 2009 verzoekt de vereffenaar om de portfolio van de SPF over te hevelen naar de rekening van de vader met de omschrijving:
‘liquidation payment to be transferred onwards to [belanghebbende][rb: belanghebbende]
. Vervolgens is de SPF ontbonden.
2.50.
In de jaarrekeningen van de SPF is vanaf 2001 een vordering uit hoofde van geldlening op belanghebbende opgenomen. De saldi in euro’s per 1 januari zijn als volgt:
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
NIHIL
355
1.124.422
754.174
874.679
552.345
503.087
595.276
824.915
2.51.
Op 26 juli 2010 verzoekt de inspecteur op grond van artikel 55 van de AWR aan het Openbaar Ministerie (OM) om diverse dossiers beschikbaar te stellen naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek dat is ingesteld tegen een Nederlands effectenkantoor. Deze toestemming wordt verleend. Eén van de dossiers heeft betrekking op de SPF en belanghebbende. De inspecteur stuurt vervolgens een vragenbrief naar belanghebbende en haar fiscaal adviseur van dat moment. Naar aanleiding van deze vragenbrief laat de toenmalig advocaat van belanghebbende aan de inspecteur weten dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar belanghebbende. De inspecteur vraagt vervolgens nadere informatie op bij het OM op grond van artikel 55 van de AWR. De advocaat van belanghebbende informeert de inspecteur op 1 augustus 2011 niet akkoord te zijn met het verlengen van aanslagtermijnen, waarna de inspecteur de (navorderings)aanslagen en de heffingsrente over 2002 t/m 2008 oplegt. Daarbij wordt het vermogen van de SPF aan belanghebbende toegerekend en haar box 3 vermogen verhoogd. Tegen de (navorderings)aanslagen en de heffingsrente is vervolgens bezwaar gemaakt.
2.52.
Op 21 juli 2016 spreekt de Rechtbank Oost-Brabant belanghebbende vrij van het opzettelijk doen van een onjuiste of onvolledige aangifte IB/PVV voor de jaren 2005 en 2006. De Rechtbank Oost-Brabant acht wettig en overtuigend bewezen dat belanghebbende:
- tezamen en in vereniging met een ander voor de jaren 2002 tot en met 2004, 2007 en 2008 de aangifte IB/PVV onjuist heeft gedaan;
- tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk niet, onjuist en onvolledig inlichtingen heeft verstrekt aan de Belastingdienst met haar antwoordbrief van 23 mei 2008;
- tezamen en in vereniging met anderen valsheid in geschrifte heeft gepleegd met betrekking tot de notulen van de vergadering van 4 november 2002 van de Raad van Advies van de SPF.
Met betrekking tot het onjuist doen van aangifte komt volgens de Rechtbank Oost-Brabant belanghebbende een beroep op afwezigheid van alle schuld toe voor de jaren 2002 tot en met 2004. Voor het overige acht de Rechtbank Oost-Brabant belanghebbende strafbaar en heeft zij haar veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uur met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
2.53.
Tussen het OM en belanghebbende is uiteindelijk een transactieovereenkomst gesloten ter intrekking van de door het OM en belanghebbende ingestelde hoger beroepen. Deze transactie ziet – zonder erkenning van schuld – op de onjuiste/onvolledige aangifte IB/PVV over 2008, waarvoor belanghebbende een taakstraf zal verrichten van 50 uur.
2.54.
Op 6 december 2017 doet de inspecteur de uitspraken op bezwaar, waartegen beroep is ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de inspecteur een nieuw feit op grond waarvan de navorderingsaanslagen 2002 tot en met 2007 kunnen worden opgelegd?
2. Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast met betrekking tot de (navorderings)aanslagen omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan?
3. Dient het vermogen van de SPF aan belanghebbende te worden toegerekend?
4. Zo nee, heeft belanghebbende een vermogensrecht in de zin van artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f van de Wet IB 2001?
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Is sprake van een nieuw feit?
4.1.
Op grond van artikel 16, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De inspecteur dient aannemelijk te maken dat hij bevoegd is om na te vorderen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt met betrekking tot de door hem opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV over 2002 tot en met 2007. Deze navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op informatie die afkomstig is van het OM in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Deze informatie is de inspecteur pas bekend geworden na de vaststelling van de reguliere aanslagen IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2007, aangezien niet in geschil is dat deze allemaal voor 1 juli 2010 zijn opgelegd. De rechtbank verwerpt de opvatting van belanghebbende dat de informatie niet tot een nieuw feit kan leiden omdat deze voortkomt uit een strafrechtelijk onderzoek en al is beoordeeld door de strafrechter. Een dergelijke, algemene beperking volgt niet uit de wet. De inspecteur is dan ook bevoegd om na te vorderen.
Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast (2002 t/m 2005, 2007 en 2008)?
4.3.
Artikel 27e van de AWR bepaalt – voor zover van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).
4.4.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de AWR is eenieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden aangifte te doen door de gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en toe te zenden. In dat kader bepaalt artikel 7, eerste lid van de AWR – voor zover van belang – dat daarbij opgave van gegevens wordt verlangd waarvan de kennisneming voor de heffing van belasting van belang kan zijn.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voor alle jaren is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV. Ook is niet in geschil dat belanghebbende betrokken is bij de SPF, en zij dus de trustvraag in de aangiften had moeten kruisen. Omdat belanghebbende dit, behalve in de aangiftes over de jaren 2005 en 2006, niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan voor de jaren 2002 tot en met 2004, 2007 en 2008. Immers heeft belanghebbende door het niet kruisen van de trustvraag gehandeld in strijd met haar verplichtingen die volgen uit de uitnodiging tot het doen van aangifte [1] , aangezien zij wel betrokken was bij de SPF.
4.6.
Met betrekking tot het jaar 2005 heeft belanghebbende in eerste instantie wel de vereiste aangifte gedaan door de trustvraag te kruisen. Vervolgens heeft zij op 23 mei 2008 een brief gestuurd aan de inspecteur in reactie op de vragenbrief van de inspecteur. De rechtbank leidt uit de vragenbrief van de inspecteur af dat deze in de aanslagregelende fase is gestuurd, en acht aannemelijk dat de aanslag IB/PVV 2005 nog niet was opgelegd toen de brief van 23 mei 2008 is verzonden. De rechtbank oordeelt dan ook dat mede op basis van de brief van 23 mei 2008 moet worden beoordeeld of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan [2] . Gelet op de inhoud van die brief, komt de rechtbank tot de conclusie dat dit niet het geval is geweest. Immers volgt uit de inhoud van de brief van 23 mei 2008 dat belanghebbende haar betrokkenheid bij de SPF ontkent. Daarmee heeft zij ook ten aanzien van het jaar 2005 niet voldaan aan de op haar rustende verplichtingen op grond van artikel 7, eerste lid en artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de AWR.
4.7.
Omdat de inspecteur de omkering en verzwaring van de bewijslast voor 2006 niet baseert op een formeel gebrek in de aangifte, gaat de rechtbank eerst in op de redelijke schatting met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2005, 2007 en 2008.
Is sprake van een redelijke schatting (2002 tot en met 2005, 2007 en 2008)?
4.8.
Met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2005, 2007 en 2008 is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. Deze beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Het uitgangspunt is daarbij desalniettemin dat de inspecteur de (navorderings)aanslagen op een redelijke schatting moet laten berusten om te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld [3] . De inspecteur dient in dat verband zijn schatting te onderbouwen met feitelijke stellingen, op grond waarvan die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan [4] .
4.9.
De feitelijke stelling die de inspecteur inneemt is dat belanghebbende beschikte over het vermogen als ware het haar eigen vermogen, waardoor het SPF-vermogen aan belanghebbende moet worden toegerekend [5] . Naar het oordeel van de rechtbank geeft de inspecteur daarmee geen onderbouwing die de redelijkheidstoets kan doorstaan. Uit de onderbouwing van de inspecteur volgt volgens de rechtbank niet dan wel niet voldoende dat belanghebbende heeft beschikt over het SPF-vermogen als ware het haar eigen vermogen. De rechtbank ziet namelijk onvoldoende aanknopingspunten in juridische zin of in de feitelijke gedragingen waaruit volgt dat belanghebbende heeft kunnen beschikken over het SPF-vermogen als ware het haar eigen vermogen.
4.10.
In juridische zin had belanghebbende tot eind 2002 een rol als lid van de Raad van Advies. Los van de vraag of de Raad van Advies als zodanig wel de beschikkingsmacht heeft over het SPF-vermogen, had zij daarin een gelijke positie als de vader en daarmee juridisch geen individuele beschikkingsmacht. Daarna is zij in juridische zin alleen betrokken geweest als partij bij een vrijwaringsovereenkomst met een tweetal toenmalige leden van de Raad van Advies. Aan belanghebbende komt weliswaar een bepaalde invloed toe bij de benoeming van leden van de Raad van Advies op grond van deze vrijwaringsovereenkomst, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij in juridische zin kon beschikken over het SPF-vermogen als ware het haar eigen vermogen. Uit correspondentie van de bank (r.o. 2.40) blijkt verder dat belanghebbende geen bevoegdheid had ten aanzien van de bankrekeningen van de SPF. Bij een beoordeling van de feitelijke gang van zaken ziet de rechtbank evenmin voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van beschikkingsmacht aan de zijde van belanghebbende. De voornaamste feitelijke gedragingen van belanghebbende zelf in dit verband bestaan uit het ontvangen van gelden en vanaf 2005 uit het zelf geven van enkele instructies op basis van een standaardtekst voor het opnemen van gelden. Dit laatste gebeurde echter steeds op grond van (al dan niet geformaliseerde) geldlenings- en kredietlijnovereenkomsten met de SPF. Deze gedragingen acht de rechtbank op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat belanghebbende beschikte over het SPF-vermogen als ware het haar eigen vermogen. Verder volgt uit niets dat belanghebbende invloed heeft uitgeoefend op, onder meer, de benoeming van leden van de Raad van Advies, de benoeming van het bestuur van de SPF, het beleggingsbeleid van de SPF of overige zaken die de SPF aangaan. De toerekening door de inspecteur van het SPF-vermogen aan belanghebbende is voornamelijk gebaseerd op een toerekening van het handelen van de zwager en de vader aan belanghebbende. De rechtbank acht in dat verband het standpunt van de inspecteur dat de zwager en vader steeds in het belang van belanghebbende hebben gehandeld plausibel. De rechtbank verwerpt echter het verdere standpunt van de inspecteur dat dus sprake is geweest van een samenwerkende groep waartoe belanghebbende behoort, en daarom toerekening van het vermogen van de SPF aan belanghebbende moet plaatsvinden. Enige objectieve onderbouwing op basis waarvan een dergelijke samenwerking met een van belang zijnde rol voor belanghebbende kan worden aangenomen, is er naar het oordeel van de rechtbank niet. De betrokkenheid van belanghebbende beperkt zich tot het ontvangen van gelden uit de SPF en het op aanwijzing van zwager of vader ondertekenen van documenten. In het licht van deze beperkte betrokkenheid van belanghebbende bij de SPF zou een toerekening van het vermogen van de SPF aan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank dan ook berusten op willekeur. De schatting van de inspecteur kan dan ook niet de redelijkheidstoets doorstaan.
4.11.
De inspecteur heeft aanvullend gesteld dat het box-3-vermogen van belanghebbende moet worden verhoogd omdat belanghebbende een recht heeft op het vermogen van de SPF in de zin van artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f van de Wet IB 2001. De rechtbank is van oordeel dat ook deze stelling niet de vereiste redelijkheidstoets kan doorstaan. Voor de aanwezigheid van een dergelijk vermogensrecht dient namelijk sprake te zijn van een rechtsverhouding op grond waarvan belanghebbende zodanige rechten op uitkeringen had dat zij het economisch belang had bij de SPF [6] . Gelet op dat wat in r.o. 4.10 is overwogen over de juridische verhouding van belanghebbende ten opzichte van de SPF, is de rechtbank van oordeel dat zij niet in een dergelijke rechtsverhouding tot de SPF staat. Daarmee kan dus ook niet van een recht op het vermogen van de SPF worden gesproken.
4.12.
De (navorderings)aanslagen over 2002 tot en met 2005, 2007 en 2008, alsmede de bijbehorende beschikkingen heffingsrente dienen dan ook te worden vernietigd.
Is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast voor het jaar 2006?
4.13.
Voor het jaar 2006 kan, gelet op het voorgaande, in het midden blijven of belanghebbende al dan niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Immers, zowel bij bevestigende als ontkennende beantwoording van die vraag, zal de uitkomst zijn dat de navorderingsaanslag 2006 moet worden vernietigd. Ook de bijbehorende beschikking heffingsrente dient te worden vernietigd.
Slotsom
4.14.
De slotsom is dan ook dat de beroepen gegrond zijn. Het gelijk is aan belanghebbende. De uitspraken op bezwaar, de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente dienen te worden vernietigd.

5.Proceskosten

Aangezien de beroepen gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.949,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525, een wegingsfactor 1,5 voor het gewicht van de zaak en een factor 1,5 wegens samenhang, 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 261, een wegingsfactor 1,5 en een factor 1,5 wegens samenhang).

6.6. Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen 2002 tot en met 2007 en de aanslag 2008 alsmede de bijbehorende beschikkingen heffingsrente;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.949,75;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 6 augustus 2020 door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. dr. M.L.M. van Kempen, rechters, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 24 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3994, r.o. 4.9
2.Vgl. HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2198, r.o. 2.5.3.
3.Vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, r.o. 3.5
4.Vgl. HR 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401, r.o. 3.7
5.Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals HR 22 juli 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9380
6.Vgl. HR 15 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1294, r.o. 4.1