4.8Conclusie
Gelet op de lange duur van de procedure, het belang dat eiseres heeft bij een schoon huis, de omstandigheid dat zij tot 1 april 2015 per week 3 uur hulp bij het huishouden in natura ontving en zij in het inleidende beroepschrift van 14 februari 2017 de rechtbank heeft gevraagd voor de periode vanaf 1 december 2016 te bepalen dat aan eiseres een maatwerkvoorziening wordt toegekend die overeenkomt met de vóór 1 april 2015 toegekende voorziening van 3 uur zorg per week, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal beslissen dat eiseres vanaf 1 december 2016 in aanmerking komt voor 3 uur per week hulp bij het huishouden. In het aanvullend bezwaarschrift van 8 januari 2018 en ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij 4 uur nodig heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij het zelf in de zaak voorzien daarbij aan te sluiten, met name omdat de gemachtigde van eiseres niet heeft geconcretiseerd welke taken blijven liggen en hij ervan uit is gegaan dat eiseres ook een voorziening nodig heeft voor het strijkwerk.
5.
Griffierecht en proceskosten
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiseres worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep gemaakt heeft. Het college heeft de proceskosten in bezwaar immers al vergoed. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
Periode 1 april 2015 tot 1 december 2016
- verklaart het beroep over de toekenning van de algemene voorziening over de periode 1 april 2015 tot 1 december 2016 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep over de eigen bijdrage en de korting daarop voor de algemene voorziening gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding toe en bepaalt dat het college aan eiseres € 990,- moet vergoeden;
Periode vanaf 1 december 2016
- verklaart het beroep over de toekenning van de maatwerkvoorziening over de periode vanaf 1 december 2016 gegrond en vernietigt het bestreden primaire besluit;
- bepaalt dat eiseres vanaf 1 december 2016 in aanmerking komt voor 3 uur per week hulp bij het huishouden;
- bepaalt dat deze uitspraak met betrekking tot de periode vanaf 1 december 2016 in de plaats treedt van het vernietigde bestreden primaire besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. P.H.J.G. Römers, leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd:
a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;
b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.
In het tweede lid is bepaald dat in de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat:
a. voor personen, behorende tot daarbij omschreven groepen, een daarbij aangegeven korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is;
b. de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget:
1° verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en
2° afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
Artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2, eerste lid, eerste zin, van de Wmo 2015 bepaalt dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, beslist voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In het vijfde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 (Verordening 2015)
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a,van de Verordening 2015 bepaalt dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.
In het tweede lid is bepaald dat de bijdrage in de kosten de kostprijs van de voorziening niet overstijgt.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2016 (Verordening 2016)
In artikel 2.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2016 is bepaald dat bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura in de beschikking in ieder geval wordt vastgelegd welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is.
Artikel 4.1, eerste lid, van de Verordening 2016 bepaalt dat het college een door het college vastgesteld en door de cliënt ondertekend aanvraagformulier, een ondertekend gespreksverslag of een door de cliënt ondertekende schriftelijke verslaglegging van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van een aanvraag voor een
maatwerkvoorziening.
In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit het eigen netwerk of algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Uit artikel 4.5, tweede lid, van de Verordening 2016 volgt dat het college beleidsregels opstelt over aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden.
Artikel 9.5, eerste lid, van de Verordening 2016 bepaalt dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 wordt ingetrokken.
In het vijfde lid is bepaald dat de beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand zoals die op 1 december 2016 in werking zijn getreden (Beleidsregels)
In hoofdstuk 5 van de Beleidsregels, over de soorten maatwerkondersteuning, is over hulp bij het huishouden bepaald:
“Het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden en indien noodzakelijk wordt de was verzorgd. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en
periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Het type en de grootte van de woning is niet van invloed op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin en het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden) hoort niet bij dit resultaat. (…).
Hulp bij het huishouden categorie 1 (hbh1); de gemeente biedt aan cliënten die ondersteuning bij het huishoudelijk werk nodig hebben en zelf de regie kunnen voeren de voorziening “schoon huis” aan. Schoon huis is een maatwerkvoorziening en omvat het lichte en zware schoonmaakwerk en het wassen en drogen van de grote/zware spullen. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair, bedden verschonen en het machinaal wassen van bedden- en linnengoed. De cliënt kan kiezen voor een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van hulp bij het huishouden. De cliënt stemt zelf met de door hem/haar gekozen hulp/aanbieder af voor welke taken en met welke frequentie dit wordt ingevuld. Dit wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan (zie bijlage), welke wordt voorgelegd aan de gemeente. De gemeente beoordeelt dit ondersteuningsplan op basis van het ‘Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden’ van het CIZ en de contractuele afspraken die met de zorgaanbieders zijn gemaakt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking waarin het college besluit hbh1 toe te kennen.”