ECLI:NL:RBZWB:2018:6654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
AWB 17_832
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op grond van Wmo 2015 en de rechtsgrond voor eigen bijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. van ‘t Laar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 10 januari 2017, waarin het college haar een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp toekende, maar geen maatwerkvoorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage die eiseres moest betalen voor de algemene voorziening niet op een wettelijke grondslag berustte, waardoor zij deze ten onrechte heeft betaald. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college veroordeeld tot terugbetaling van € 990,- aan eiseres.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de toekenning van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp vanaf 1 december 2016 onvoldoende concreet was, omdat het college niet had aangegeven op hoeveel uren ondersteuning eiseres recht had. De rechtbank heeft daarom besloten dat eiseres recht heeft op 3 uur hulp bij het huishouden per week, met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2016. De rechtbank heeft ook het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor eigen bijdragen in de Wmo en de verplichting voor gemeenten om maatwerkvoorzieningen helder te definiëren, zodat cliënten weten waar zij recht op hebben.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/832 WMO15
uitspraak van 19 november 2018 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. A. van ‘t Laar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 januari 2017 (bestreden besluit) van het college over hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 januari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.A.W.M. Bos-Sentel en [vertegenwoordiger verweerder] .
De rechtbank heeft het onderzoek op 23 januari 2018 heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben vervolgens over en weer schriftelijk gereageerd op elkaars standpunten.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank op 29 augustus 2018 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Overwegingen
1.
Feiten
De rechtbank verwijst voor de voorgeschiedenis van dit geschil allereerst naar haar uitspraak van 12 april 2016 over de procedure met nummer 15/3679 WMO. In die uitspraak is het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 22 april 2015, waarbij vanaf 1 april 2015 een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden is toegekend, gegrond verklaard. Deze beslissing op bezwaar is in die uitspraak vernietigd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
De rechtbank voegt daar het volgende aan toe.
Op 31 mei 2016 heeft de consulent eiseres thuis gesproken. Hiervan is een gespreksverslag gemaakt dat op verzoek van eiseres verschillende keren is aangepast. Op 18 augustus 2016 heeft het college het door eiseres ondertekende gespreksverslag ontvangen.
Op 4 augustus 2016 hebben medewerkers van [naam zorgaanbieder] en van de gemeente met eiseres thuis gesproken omdat de situatie van eiseres was verslechterd. Hierover heeft het college op 17 oktober 2016 gerapporteerd. Dit heeft geleid tot een bijgesteld ondersteuningsplan.
Met het besluit van 18 oktober 2016 heeft het college eiseres voor de periode 29 september 2016 tot 28 september 2017 in aanmerking gebracht voor financiële ondersteuning voor hulp bij het huishouden van € 11,25 per week. Daarbij is vermeld dat in het ondersteuningsplan dat eiseres samen met zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] heeft opgesteld de huishoudelijke taken die gecompenseerd moeten worden en de frequentie zijn opgenomen. Dit plan maakt onderdeel uit van dit besluit en is als bijlage bijgevoegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 oktober 2016.
In het bestreden besluit heeft het college de besluiten van 19 december 2014, 20 april 2015 en 18 oktober 2016 herroepen. Het bezwaar van eiseres tegen de eerdere besluiten heeft van rechtswege ook betrekking op het besluit van 18 oktober 2016. Het besluit van 18 oktober 2016 is bedoeld als nieuw besluit op bezwaar naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 12 april 2016. Het beleid inzake hulp bij het huishouden is per 1 december 2016 gewijzigd. Het college heeft besloten dat eiseres over de periode 1 april 2015 tot 1 december 2016 in aanmerking komt voor de algemene voorziening hulp bij het huishouden categorie 1. De eigen bijdrage voor de algemene voorziening bedraagt € 11,25 per week. Deze bijdrage betaalt eiseres aan de zorgaanbieder. Over de periode vanaf 1 december 2016 komt eiseres voor onbepaalde tijd in aanmerking voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden categorie 1. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke taken worden verricht en met welke frequentie dat gebeurt, zodat alle gemaakte afspraken volgens het college duidelijk zijn voor eiseres, zorgaanbieder en de gemeente. Het ondersteuningsplan wordt beoordeeld door de gemeente en maakt onderdeel uit van het besluit over de toekenning van de maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Eiseres dient hiervoor een eigen bijdrage te betalen, aldus het college.
2.
Relevante regelgeving
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3.Periode 1 april 2015 tot 1 december 2016

3.1
Beroepsgronden
Eiseres voert, samengevat, aan dat de verwijzing in het bestreden besluit naar de Verordening 2016 niet juist is, omdat de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 (Verordening 2015) van toepassing is. Aan eiseres is over deze periode ten onrechte geen maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp toegekend. Het college heeft bovendien niet aan de onderzoeksopdrachten van de rechtbank voldaan met betrekking tot de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp, waaronder de strijkservice, en de wettelijke basis voor een eigen bijdrage voor het gebruik van de algemene voorziening huishoudelijke hulp. De systematiek met betrekking tot de eigen bijdrage voor de algemene voorziening voor huishoudelijke hulp, zoals opgenomen in de Verordening 2015, voldoet niet aan de eisen die in de rechtspraak worden gesteld. Eiseres heeft ook schadevergoeding gevorderd in de vorm van terugbetaling van de eigen bijdragen die zij aan de zorgaanbieder heeft betaald, € 11,25 per week gedurende 88 weken, dus in totaal € 990,-. Als een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp was toegekend, was de eigen bijdrage daarvoor lager geweest dan de eigen bijdrage die eiseres heeft moeten betalen voor de algemene voorziening huishoudelijke hulp.
Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat als de rechtbank concludeert dat over deze periode een maatwerkvoorziening had moeten worden toegekend, het precieze aantal uren hulp bij het huishouden in het midden kan worden gelaten.
Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond dat het besluit van 18 oktober 2016 een primair besluit was ingetrokken.
3.2
Ontvankelijkheid van het beroep
De rechtbank zal eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen.
Tot 1 december 2016 heeft het college een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp toegekend en vanaf die datum een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen procesbelang bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de stelling dat tot 1 december 2016 ook een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp had moeten worden toegekend in plaats van een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp. De algemene voorziening voor huishoudelijke hulp die eiseres betwist, ziet immers op een afgesloten periode in het verleden. Het met terugwerkende kracht toekennen van huishoudelijke hulp in natura is niet mogelijk. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres schade heeft geleden doordat zij over deze periode in aanmerking is gebracht voor de algemene voorziening. Zij heeft niet gesteld dat zij in deze periode zelf extra schoonmaakhulp heeft ingekocht. Doordat aan haar per 1 december 2016 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp is toegekend, bestaat er evenmin een procesbelang met het oog op eventuele toekomstige aanvragen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Eiseres heeft echter wel procesbelang bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de eigen bijdrage voor de algemene voorziening van € 11,25 per week, omdat zij stelt dat zij deze eigen bijdrage ten onrechte heeft betaald en terugbetaling wenst. De rechtbank is van oordeel dat het beroep in zoverre ontvankelijk is en zal het daarom wat betreft die eigen bijdrage inhoudelijk behandelen.
3.3
Eigen bijdrage en korting daarop
Het college heeft in het bestreden besluit het primaire besluit van 20 april 2015 herroepen en overwogen dat eiseres vanaf 1 april 2015 in aanmerking komt voor financiële ondersteuning voor de algemene voorziening hulp bij het huishouden en dat de eigen bijdrage, omdat zij een inkomen heeft tussen de 110% en 130% van de bijstandsnorm, € 11,25 per week bedraagt.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier een eigen bijdrage en een korting daarop als bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015. De rechtbank voegt daaraan toe dat van de kant van het college pas tijdens de zitting is gesteld dat geen sprake is van een eigen bijdrage maar van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. De rechtbank ziet hiervoor in de beschikbare gegevens echter geen aanknopingspunten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat is bepaald in artikel 9.5, vijfde lid, van de Verordening 2016, de Verordening 2015 en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing is. Het college heeft daarom in het bestreden besluit ten onrechte verwezen naar de Verordening 2016. Omdat niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor is benadeeld, passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt vervolgens dat uit de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1404) blijkt dat een gemeente ervoor kan kiezen om huishoudelijke hulp aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening en dat deze voorziening in dat geval als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening als deze noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van de betrokkene. Daaraan zijn wel voorwaarden verbonden. Zo moet de hoogte van de bijdrage die een betrokkene verschuldigd is in de kosten van een algemene voorziening zijn vastgelegd in de gemeentelijke verordening. Dat volgt uit de bewoordingen van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en de wetsgeschiedenis. Delegatie daarvan aan het college is niet toegestaan. Een eventuele korting op de bijdrage aan de algemene voorziening moet ook in de verordening zijn geregeld. Bovendien mag de hoogte van de bijdrage aan een algemene voorziening, anders dan de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de bijdrage aan de algemene voorziening huishoudelijke hulp niet is vastgelegd in de Verordening 2015. Artikel 16, eerste lid, van die verordening bepaalt slechts dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening (niet zijnde cliëntondersteuning) en in het tweede lid is bepaald dat de bijdrage in de kosten niet de kostprijs van de voorziening overstijgt. In de verordening wordt verder niets bepaald over de eigen bijdrage. Dit betekent dat een wettelijke grondslag voor de eigen bijdrage en voor de korting daarop ontbreekt. Het college heeft dit tijdens de zitting erkend. Dit betekent dat niet is voldaan aan wat bepaald is in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015.
3.4
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit met betrekking tot de eigen bijdrage over de periode 1 april 2015 tot 1 december 2016 gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
Omdat een wettelijke grondslag voor het opleggen van een eigen bijdrage ontbreekt, heeft eiseres de eigen bijdrage ten onrechte betaald. Volgens eiseres gaat het om een bedrag van in totaal € 990,-. Het college heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat hiervan moet worden afgetrokken de eigen bijdrage die eiseres aan het CAK had moeten betalen als wel een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp was toegekend, omdat ze anders tot 1 december 2016 feitelijk gratis huishoudelijke hulp zou hebben gehad. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. Een wettelijke grondslag voor de eigen bijdrage ontbreekt immers. Het standpunt van het college zou bovendien betekenen dat het college met terugwerkende kracht over een afgesloten periode alsnog een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp zou moeten toekennen, terwijl die maatwerkvoorziening voor de huishoudelijke hulp die eiseres nodig had in die periode feitelijk niet bestond.
Het college heeft de hoogte van het bedrag van € 990,- dat eiseres vordert niet anderszins betwist. De rechtbank gaat daar ook van uit.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd wordt het beroep over de eigen bijdrage voor de algemene voorziening en de korting daarop gegrond verklaard. Bovendien is gebleken dat eiseres schade heeft geleden doordat zij over de periode 1 april 2015 tot 1 december 2016 € 990,- aan eigen bijdrage heeft betaald. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding toe, in die zin dat het college aan eiseres € 990,- moet vergoeden.

4.Periode vanaf 1 december 2016

4.1
Beroepsgronden
Eiseres voert, samengevat, aan dat er ten onrechte is geïndiceerd op het resultaat een schoon en leefbaar huis zonder een nadere aanduiding in uren. Dit is in strijd met de rechtszekerheid omdat de uitkomst onvoldoende bepaalbaar is en niet kan worden vastgesteld of de toegekende voorziening voldoende compenseert. Het ondersteuningsplan kan volgens eiseres bovendien geen onderdeel uitmaken van het bestreden besluit. Bovendien is ten onrechte geen maatwerkvoorziening toegekend voor huishoudelijke hulp voor het strijken. Ook is er geen rechtsgrond om bepaalde delen van de woning die inpandig zijn en door eiseres frequent worden gebruikt volledig uit te sluiten van schoonmaakhulp. Een aantal incidentele huishoudelijke taken wordt niet gedaan. Volgens eiseres zou zij geïndiceerd moeten worden overeenkomstig het Ciz-protocol. Dat zou neerkomen op 4 uur hulp bij het huishouden per week.
4.2
Rechtstreeks beroep
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit met betrekking tot de periode vanaf 1 december 2016 een primair besluit is waartegen bezwaar moet worden gemaakt. Op verzoek van eiseres en met instemming van het college zal de bezwaarfase echter op grond van artikel 7:1a van de Awb worden overgeslagen. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit met betrekking tot deze periode zal beoordelen.
4.3
Geschil
Het college heeft aan eiseres een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp toegekend voor het resultaat ‘beschikken over een schoon en leefbaar huis’. Uit de Beleidsregels 2016 blijkt dat daaronder niet alleen het reinigen van de woning wordt verstaan, maar ook de wasverzorging. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college daarmee voldoende concreet heeft gemaakt op welke huishoudelijke hulp eiseres aanspraak maakt en of dat haar voldoende compenseert. Volgens eiseres is dat niet het geval, omdat het college indiceert in resultaatsgebieden en daarbij geen hoeveelheid tijd (in uren per week) noemt. Bovendien wordt zij met het feitelijk aantal verleende uren huishoudelijke hulp onvoldoende gecompenseerd.
4.4
Beoordelingsperiode
De door de rechtbank te beoordelen periode loopt vanaf 1 december 2016 tot 10 januari 2017 (datum van bestreden besluit).
4.5
Rechtszekerheid
De rechtbank is uit de gedingstukken, de Beleidsregels en wat ter zitting is besproken gebleken dat het college het vaststellen van de concrete omvang van de huishoudelijke ondersteuning heeft uitbesteed aan de zorgaanbieder, waarna het college het ondersteuningsplan beoordeelt en een beschikking en ondersteuningsplan afgeeft aan de betrokkene. Noch uit het bestreden besluit, noch uit het ondersteuningsplan blijkt op hoeveel uren per week huishoudelijke ondersteuning eiseres recht heeft. Evenmin heeft de zorgaanbieder eiseres hierover concreet geïnformeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de zorgaanbieder in de praktijk 3 uur per week hulp bij het huishouden heeft geleverd aan eiseres.
Zoals de CRvB in zijn uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1491) heeft geoordeeld weten de hulpvrager en de aanbieder bij deze wijze van toekennen van een voorziening niet hoeveel huishoudelijke ondersteuning is verstrekt. De voorzieningenrechter van de CRvB heeft in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241), waarin ook uitspraak in de hoofdzaak is gedaan, geoordeeld dat deze werkwijze onder de Wmo 2015 strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel (ECLI:NL:CRVB:2017:3633).
In feite weet eiseres door deze wijze van verstrekking van een maatwerkvoorziening niet op hoeveel uur ondersteuning zij kan rekenen. Dat het college in het bestreden besluit voor de concretisering van de aanspraak heeft verwezen naar het ondersteuningsplan waarin per woonruimte en ook wat betreft de wasverzorging is vermeld welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, door wie en bij een aantal werkzaamheden ook met welke frequentie, doet hieraan niet af. De rechtbank acht het ook in strijd met de rechtszekerheid dat, zoals van de kant van het college ter zitting is verklaard, kleine veranderingen in de invulling van de huishoudelijke ondersteuning door de zorgaanbieder worden geregeld zonder dat het college daarbij betrokken wordt.
Zoals de CRvB eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403) is een college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb bevoegd om ter invulling van het begrip ‘schoon en leefbaar huis’ beleidsregels vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en moeten, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek, berusten. In de Beleidsregels 2016 is bepaald dat het college het ondersteuningsplan beoordeelt op basis van de Wmo richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden van het Ciz en de contractuele afspraken die met de zorgaanbieders zijn gemaakt. Dit is uitgewerkt in Bijlage 1 met als titels ‘Opdrachtomschrijving HBH1’en ‘Normering taken en frequentie schoon huis’. Naar het oordeel van de rechtbank berust de Wmo-richtlijn op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek . Niet is echter gebleken welke afspraken met de zorgaanbieders zijn gemaakt en of die op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek, berusten. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat met de in de Beleidsregels genoemde maatstaven in combinatie met de contractuele afspraken met de zorgaanbieders voor een schoon en leefbaar huis geen inzicht in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden en met name hoeveel tijd nodig is om de activiteiten te verrichten om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. Ook blijkt niet hoe de vertaalslag van de Wmo-richtlijn naar het ondersteuningsplan is gemaakt. In het ondersteuningsplan wordt niet bij alle te verrichten huishoudelijke activiteiten de frequentie vermeld. Dit betekent dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat met de in het ondersteuningsplan genoemde activiteiten en frequentie een schoon en leefbaar huis kan worden gerealiseerd.
Hieruit volgt dat in het bestreden besluit de aanspraken van eiseres onvoldoende zijn geconcretiseerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
4.6
Strijken
Eiseres heeft aangevoerd dat haar ten onrechte geen ondersteuning is toegekend bij het strijken. De rechtbank overweegt hierover dat in het verslag van 28 juli 2016 van het keukentafelgesprek dat op 31 mei 2016 heeft plaatsgevonden, is vermeld: “Cliënt heeft veelal kleding wat niet hoeft worden gestreken. Een paar blouses, een paar nette T-shirts en een linnen broek moet worden gestreken. Cliënt geeft aan alleen op momenten dat ze zich goed voelt te strijken.” Eiseres is vervolgens door de consulent voor de strijkwerkzaamheden verwezen naar een strijkservice. Het college heeft dit verslag op 18 augustus 2016 ondertekend van eiseres terug ontvangen. De rechtbank stelt ook vast dat dit verslag tot stand is gekomen nadat het op verzoek van eiseres verschillende keren is aangepast. Eiseres heeft bij geen van de door haar gewenste aanpassingen laten weten dat de weergave in het verslag van haar mogelijkheden om zelf te strijken niet juist zou zijn. Bovendien heeft eiseres in het persoonlijk plan dat achter een eerdere versie van het gespreksverslag is gevoegd, over het verzorgen van de was geschreven: “Ik heb hulp nodig bij het ophangen/afhalen van zware was en bed verschonen.”. Zij heeft daarin niet vermeld dat zij ook hulp bij het strijken nodig heeft. De rechtbank voegt daaraan toe dat uit het verslag van het huisbezoek van de consulent aan eiseres op 12 september 2016 niet blijkt dat eiseres problemen met strijken heeft. Eiseres heeft in beroep bovendien niet concreet onderbouwd waarom zij in de periode in geding wel problemen daarmee heeft en daarom behoefte heeft aan ondersteuning bij het strijken. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
4.7
Uitsluiten van schoonmaken van ruimtes
Eiseres heeft ook aangevoerd dat het college ten onrechte bepaalde inpandige delen van de woning heeft uitgesloten van ondersteuning bij het schoonmaken. Ter zitting bleek dat wat eiseres betreft de garage buiten beschouwing kan worden gelaten en dat het haar met name gaat om de bijkeuken. De rechtbank stelt vast dat uit het ondersteuningsplan blijkt dat de bijkeuken eens per kwartaal wordt schoon gemaakt. De rechtbank ziet geen reden daaraan te twijfelen. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
4.8
Conclusie
Gelet op de lange duur van de procedure, het belang dat eiseres heeft bij een schoon huis, de omstandigheid dat zij tot 1 april 2015 per week 3 uur hulp bij het huishouden in natura ontving en zij in het inleidende beroepschrift van 14 februari 2017 de rechtbank heeft gevraagd voor de periode vanaf 1 december 2016 te bepalen dat aan eiseres een maatwerkvoorziening wordt toegekend die overeenkomt met de vóór 1 april 2015 toegekende voorziening van 3 uur zorg per week, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal beslissen dat eiseres vanaf 1 december 2016 in aanmerking komt voor 3 uur per week hulp bij het huishouden. In het aanvullend bezwaarschrift van 8 januari 2018 en ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij 4 uur nodig heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij het zelf in de zaak voorzien daarbij aan te sluiten, met name omdat de gemachtigde van eiseres niet heeft geconcretiseerd welke taken blijven liggen en hij ervan uit is gegaan dat eiseres ook een voorziening nodig heeft voor het strijkwerk.
5.
Griffierecht en proceskosten
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiseres worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep gemaakt heeft. Het college heeft de proceskosten in bezwaar immers al vergoed. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
Periode 1 april 2015 tot 1 december 2016
  • verklaart het beroep over de toekenning van de algemene voorziening over de periode 1 april 2015 tot 1 december 2016 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep over de eigen bijdrage en de korting daarop voor de algemene voorziening gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding toe en bepaalt dat het college aan eiseres € 990,- moet vergoeden;
Periode vanaf 1 december 2016
  • verklaart het beroep over de toekenning van de maatwerkvoorziening over de periode vanaf 1 december 2016 gegrond en vernietigt het bestreden primaire besluit;
  • bepaalt dat eiseres vanaf 1 december 2016 in aanmerking komt voor 3 uur per week hulp bij het huishouden;
  • bepaalt dat deze uitspraak met betrekking tot de periode vanaf 1 december 2016 in de plaats treedt van het vernietigde bestreden primaire besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. P.H.J.G. Römers, leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd:
a. voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;
b. voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget.
In het tweede lid is bepaald dat in de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat:
a. voor personen, behorende tot daarbij omschreven groepen, een daarbij aangegeven korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is;
b. de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget:
1° verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en
2° afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
Artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2, eerste lid, eerste zin, van de Wmo 2015 bepaalt dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, beslist voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In het vijfde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 (Verordening 2015)
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a,van de Verordening 2015 bepaalt dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.
In het tweede lid is bepaald dat de bijdrage in de kosten de kostprijs van de voorziening niet overstijgt.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2016 (Verordening 2016)
In artikel 2.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2016 is bepaald dat bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura in de beschikking in ieder geval wordt vastgelegd welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is.
Artikel 4.1, eerste lid, van de Verordening 2016 bepaalt dat het college een door het college vastgesteld en door de cliënt ondertekend aanvraagformulier, een ondertekend gespreksverslag of een door de cliënt ondertekende schriftelijke verslaglegging van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van een aanvraag voor een
maatwerkvoorziening.
In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit het eigen netwerk of algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Uit artikel 4.5, tweede lid, van de Verordening 2016 volgt dat het college beleidsregels opstelt over aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden.
Artikel 9.5, eerste lid, van de Verordening 2016 bepaalt dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 wordt ingetrokken.
In het vijfde lid is bepaald dat de beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2015 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand zoals die op 1 december 2016 in werking zijn getreden (Beleidsregels)
In hoofdstuk 5 van de Beleidsregels, over de soorten maatwerkondersteuning, is over hulp bij het huishouden bepaald:
“Het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden en indien noodzakelijk wordt de was verzorgd. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en
periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Het type en de grootte van de woning is niet van invloed op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin en het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden) hoort niet bij dit resultaat. (…).
Hulp bij het huishouden categorie 1 (hbh1); de gemeente biedt aan cliënten die ondersteuning bij het huishoudelijk werk nodig hebben en zelf de regie kunnen voeren de voorziening “schoon huis” aan. Schoon huis is een maatwerkvoorziening en omvat het lichte en zware schoonmaakwerk en het wassen en drogen van de grote/zware spullen. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair, bedden verschonen en het machinaal wassen van bedden- en linnengoed. De cliënt kan kiezen voor een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van hulp bij het huishouden. De cliënt stemt zelf met de door hem/haar gekozen hulp/aanbieder af voor welke taken en met welke frequentie dit wordt ingevuld. Dit wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan (zie bijlage), welke wordt voorgelegd aan de gemeente. De gemeente beoordeelt dit ondersteuningsplan op basis van het ‘Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden’ van het CIZ en de contractuele afspraken die met de zorgaanbieders zijn gemaakt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking waarin het college besluit hbh1 toe te kennen.”