Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de tijdigheid van een verzoek om teruggaaf van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) na export van een voertuig. De belanghebbende had op 30 januari 2012 een Range Rover geregistreerd in Nederland en had BPM betaald. Na beëindiging van de tenaamstelling op 26 oktober 2013, heeft hij op 28 mei 2015 een verzoek om teruggaaf ingediend, dat door de inspecteur als niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht had geoordeeld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat het verzoek op het juiste adres was verzonden. De rechtbank volgde de stelling van de belanghebbende niet dat het verzoek tijdig was ingediend, ondanks zijn herhaalde pogingen om de Belastingdienst te bereiken.
Daarnaast was er een geschil over de vergoeding van belastingrente. De belanghebbende verzocht om rentevergoeding over de ambtshalve verleende teruggaaf, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur binnen de wettelijke termijn van acht weken had beslist op het verzoek, waardoor er geen recht op rentevergoeding bestond. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de auto niet hoofdzakelijk bestemd was voor duurzaam gebruik in Nederland, wat de basis vormde voor de afwijzing van zijn verzoek. De beroepen van de belanghebbende werden ongegrond verklaard.