In deze zaak gaat het om de erfbelasting die aan eiser is opgelegd na het overlijden van zijn vader, de heer X, in 2013. De heer X had in 2003 een testament opgemaakt waarin hij mevrouw R als enige erfgenaam benoemde, zonder rekening te houden met eventuele afstammelingen. Eiser, de zoon van de heer X en mevrouw R, werd in 2004 geboren, maar het testament werd niet aangepast na zijn geboorte. De rechtbank moest beoordelen of de aanslag erfbelasting, die was gebaseerd op de gehele nalatenschap minus vrijstelling, terecht was opgelegd. Eiser stelde dat de aanslag te hoog was, omdat hij en R beiden recht zouden hebben op de helft van de nalatenschap. De rechtbank oordeelde dat, nu eiser een afstammeling was van de erflater, het testament zijn betekenis had verloren en de erfopvolging plaatsvond bij versterf. De rechtbank concludeerde dat eiser als enig erfgenaam moest worden aangemerkt op basis van artikel 4:10 van het Burgerlijk Wetboek. De aanslag erfbelasting werd derhalve als terecht en correct beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees zijn argumenten af, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de uitleg van het testament. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juli 2015.