ECLI:NL:RBROT:2025:4094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 4575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kunstgebit op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van een kunstgebit, welke aanvraag door Stroomopwaarts was afgewezen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroep was overschreden. Eiser voerde aan dat deze overschrijding te wijten was aan bijzondere omstandigheden, namelijk een onderbroken psychotherapie. De rechtbank heeft deze omstandigheden als verschoonbaar erkend en het beroep ontvankelijk verklaard.

Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand uitgevoerd. Stroomopwaarts stelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) als voorliggende voorzieningen gelden en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen. Eiser betoogde dat hij in een acute noodsituatie verkeerde en dat de afwijzing van zijn aanvraag onaanvaardbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van de acute noodsituatie en dat de afwijzing van de aanvraag door Stroomopwaarts terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht had op de gevraagde bijstand en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, Stroomopwaarts

(gemachtigde: mr. A. Mersel).

Procesverloop

1. Met het besluit van 27 december 2023 (het primaire besluit) heeft Stroomopwaarts de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor een kunstgebit afgewezen.
1.1.
Met het besluit 27 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft Stroomopwaarts het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Stroomopwaarts heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is en overweegt daartoe als volgt. Het bestreden besluit is gedateerd 27 februari 2024. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb eindigde de beroepstermijn op 9 april 2024. De rechtbank heeft het beroepschrift op 30 april 2024 ontvangen.
2.1.
Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechters volgt dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener wordt toegerekend als de overschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden. Dit vergt volgens het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering (zie in rechtspraak.nl de uitspraken met de volgende kenmerken ECLI:NL:CBB:2024:31 en ECLI:NL:CRVB:2024:932).
2.2.
Bij bijzondere omstandigheden kan het gaan om persoonlijke omstandigheden, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan, maar ook om externe omstandigheden. Verder kunnen de hoedanigheid van de indiener en de mate van deskundigheid en professionaliteit, de omvang van de termijnoverschrijding en de partijenconstellatie een rol spelen. Of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet toerekenbaar is, moet van geval tot geval worden bekeken. Als het gaat om het bewijs van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, bestaat aanleiding om aan de bewijsmiddelen en de daaraan te verbinden bewijskracht geen in de context van het geval onnodig hoge eisen te stellen.
2.3.
In dit verband heeft eiser in zijn brief van 28 juni 2024 aangevoerd dat in maart 2024 zijn psychotherapie plotseling is afgebroken. Eiser stelt prioriteit te hebben gelegd bij het aanschrijven van psychotherapeuten. Het aanschrijven van deze psychotherapeuten heeft van eiser veel energie en tijd gevraagd.
2.4.
Gelet op het hetgeen eiser aanvoert bestaat aanleiding hem het voordeel van de twijfel te gunnen en de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Inhoudelijk
Inleiding
3. Eiser heeft op 11 oktober 2023 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten (€444,48) van een (gedeeltelijk) kunstgebit. Hij heeft een basisverzekering bij DSW.
Het standpunt van Stroomopwaarts
4. Stroomopwaarts stelt zich op het standpunt dat de bijzondere bijstand voor een kunstgebit terecht is afgewezen. De Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten van (para)medische behandelingen. Deze wetten zijn voorliggende voorzieningen en daarom is op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bijstandsverlening niet mogelijk. Er is volgens Stroomopwaarts geen sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw op grond waarvan toch bijstand moet worden verleend
Wat eiser daartegen aanvoert in beroep
5. Eiser stel zich op het standpunt dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan Stroomopwaarts bijzondere bijstand voor het kunstgebit moet verstrekken. Eiser wil niet nog langer tandeloos verder. Hij heeft geen geld om een kunstgebit te betalen. Eiser vraagt zich af of de verwijzing van Stroomopwaarts naar Sun wel correct is.
Juridisch kader
6. In artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn. In de tweede volzin staat dat dat recht zich evenmin uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
6.1.
In artikel 16, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Het oordeel van de rechtbank
7. De Zvw is in beginsel een toereikende en passende voorliggende voorziening voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. Dit is vaste rechtspraak. [1] Dit is ook zo als de gemaakte kosten ‒ zoals ook in het geval van eiser ‒ niet of niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. [2] De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om van deze vaste rechtspraak af te wijken.
8. Zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Van een acute noodsituatie is in ieder geval sprake als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Maar ook in andere gevallen kan sprake zijn van een acute noodsituatie. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal moeten worden meegewogen of het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarin het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [3]
9. Eiser beroept zich op artikel 16, eerste lid, van de Pw en doet daarmee een beroep op een uitzondering op de hoofdregel van artikel 15, eerste lid, van de Pw. Het ligt daarom op zijn weg om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor bijstandsverlening op grond van zeer dringende redenen is voldaan. [4] Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat hij verkeerde in een acute noodsituatie zoals hiervoor beschreven.
10. Eiser is hierin niet geslaagd. Hij heeft geen enkel medisch gegeven overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zo’n situatie zich voordoet. Het enkel overleggen van een door de tandarts opgestelde begroting van de kosten van de behandeling is onvoldoende, nu deze geen informatie bevat over de ernst van de medische situatie en de gevolgen die dit voor de gezondheid van eiser kan hebben. Stroomopwaarts heeft de aanvraag om bijzondere bijstand daarom terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:975 en van 7 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2108.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:814.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.