In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam terecht heeft besloten dat het bezwaarschrift van appellant niet inhoudelijk hoefde te worden behandeld omdat het te laat was ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De Raad oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, gezien de bijzondere persoonlijke omstandigheden van appellant, waaronder het overlijden van zijn moeder, zijn verblijf in het buitenland en een brand in zijn woning. Hierdoor kan de termijnoverschrijding niet aan appellant worden toegerekend, wat betekent dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het procesverloop laat zien dat appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant aanwezig was, maar het college niet. De Raad heeft de aangevoerde omstandigheden van appellant in overweging genomen en geconcludeerd dat deze bijzondere omstandigheden de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen om inhoudelijk op het bezwaarschrift van appellant te beslissen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 3.500,-, en moet het college het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtsbescherming en de noodzaak om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van appellanten in bestuursrechtelijke procedures.