ECLI:NL:RBROT:2025:1888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 9052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en terugvordering voorschot wegens verblijf buiten gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had op 4 april 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke door het college op 3 juli 2024 werd afgewezen. Tevens werd een eerder verstrekt voorschot van € 675,79 teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet haar hoofdverblijf in Rotterdam had, maar voornamelijk in Hellevoetsluis verbleef. Dit werd onderbouwd door de overgelegde verblijf- en slaapadressen, waaruit bleek dat eiseres in de maanden april en mei 2024 slechts enkele nachten in Rotterdam verbleef. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de aanvraag had afgewezen en het voorschot had teruggevorderd, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. Eiseres voerde aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak benadrukt het belang van het werkelijke verblijf bij de beoordeling van aanvragen om bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Inleiding

1. Met het besluit van 3 juli 2024 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiseres van 4 april 2024 om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen. Met het besluit van eveneens 3 juli 2024 (primair besluit 2) heeft het college het verstrekte voorschot van in totaal € 675,79 van eiseres teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het betreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 4 april 2024 een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Met primair besluit 1 heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet in Rotterdam woont.
2.1.
Op grond van primair besluit 1 heeft het college met primair besluit 2 het aan eiseres verstrekte voorschot van € 675,79 teruggevorderd.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Het college heeft het bestreden besluit als volgt gemotiveerd. Het college heeft eiseres verzocht een aantal stukken te overleggen, namelijk een opgave van verblijfadressen in de periode van 1 april 2024 tot en met 30 april 2024, schriftelijke bewijsstukken aanvraag postadres en contactgegevens van haar begeleider. Op 14 juni 2024 heeft het college het formulier ‘Opgave verblijf- en slaapadressen’ van eiseres ontvangen. Eiseres heeft twee formulieren ingevuld. Op het eerste formulier zijn de adressen opgegeven van 1 tot en met 30 april 2024, op het tweede formulier de adressen van 1 tot en met 27 mei 2024. Uit deze formulieren blijkt dat eiseres in de maand april 14 nachten in Rotterdam heeft verbleven en de overige nachten die maand buiten Rotterdam, met name in Hellevoetsluis, heeft verbleven. In de maand mei heeft eiseres slechts 2 nachten in Rotterdam verbleven. Omdat eiseres haar hoofdverblijf niet in Rotterdam had, is de aanvraag afgewezen. Nu eiseres geen recht op bijstand heeft, mocht het verstrekte voorschot worden teruggevorderd. Het college heeft geen aanleiding gezien om van de terugvordering af te zien op grond van dringende redenen.

Gronden van het beroep

3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het college bij het bepalen van het hoofdverblijf alleen heeft gekeken naar het aantal dagen verblijf in Rotterdam. Volgens eiseres moet het college ook de andere omstandigheden meewegen. [1] Eiseres moest veelal in Hellevoetsluis verblijven vanwege haar zwangerschap waar zij ondersteuning van en verblijf bij een familielid ontving. Eiseres stelt dat het voorschot ten onrechte is teruggevorderd nu zij wel recht heeft op een bijstandsuitkering. Gelet op de slechte financiële situatie van eiseres zijn er dringende redenen om van de terugvordering af te zien.

Relevante wet en regelgeving

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres om bijstand op goede gronden heeft afgewezen en terecht het reeds betaalde voorschot van eiseres heeft teruggevorderd.
Het hoofverblijf
6. Op grond van de wet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft. [2] De rechtbank stelt voorop dat eiseres weliswaar niet meer beschikte over een woning, maar nog wel een BRP-adres in Rotterdam heeft. Personen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, maar wel met een woon- of briefadres staan ingeschreven in de BRP vallen onder het bepaalde in artikel 40, eerste lid, eerste volzin, van de Pw. [3] Dit houdt in dat eiseres haar aanvraag moet indienen in de gemeente waar zij woonplaats heeft. Daarbij is de aanvraagdatum bepalend voor het antwoord op de vraag welk college bevoegd is om de aanvraag in behandeling te nemen. [4]
7. De vraag waar iemand woonplaats heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de BRP. Voor het antwoord op de vraag waar iemand woont, is bepalend de plaats waar hij of zij werkelijk woont en waar het centrum van zijn of haar maatschappelijk leven zich bevindt. [5] Als iemand geen hoofdverblijf in een woning heeft, is zijn of haar woonplaats de plaats waar hij of zij werkelijk verblijft. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [6]
8. Nu eiseres in de te beoordelen periode niet meer beschikte over een woning is van belang waar eiseres werkelijk verbleef. Uit de door eiseres overgelegde formulieren ‘Opgave verblijf- en slaapadressen’ blijkt dat zij slechts 14 nachten in april 2024 en 2 nachten in mei 2024 bij haar nicht in Rotterdam heeft doorgebracht. Uit voornoemde formulieren volgt eveneens dat eiseres overwegend bij haar zus in Hellevoetsluis verbleef, namelijk 37 nachten. Daarnaast heeft de begeleider van eiseres telefonisch bevestigd dat eiseres (het merendeel van de tijd) in Hellevoetsluis verblijft. De hoofdbewoners hebben hetgeen eiseres heeft doorgegeven over haar verblijf bij hen bevestigd aan de consulent van het college. Voorts blijkt uit het gespreksverslag van 3 juli 2024 tussen een kwaliteitsmedewerker van het college en eiseres dat zij zelf ook het verblijf bij haar zus in Hellevoetsluis als haar hoofdverblijf beschouwde. Zij heeft aangeven dat zij overdag verblijft waar ze slaapt en daar ook mee kan eten en gebruik maakt van de voorzieningen in de woning zoals de badkamer en wasmachine. In de periode april/mei 2024 was dit bij haar zus in Hellevoetsluis. Zij heeft daar ook haar grote tas met kleding en brieven. Als ze voor een afspraak in Rotterdam moet zijn, wordt ze door haar nicht uit Rotterdam opgehaald. Hier verblijft ze ook wel eens, maar dat doet ze niet vaak omdat haar nicht een gezin heeft. Dat eiseres, zoals voor het eerst op de zitting is gesteld, noodzakelijkerwijs alleen vanwege haar zwangerschap bij haar zus verbleef, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Eiseres verbleef al geruime tijd voor de bevallingsdatum bij haar zus. Daarnaast wordt deze stelling van eiseres ook niet onderbouwd door het voornoemde gespreksverslag van 3 juli 2024. Ook de stelling van eiseres dat zij tot voor 2 maanden voor de aanvraag nog wel in Rotterdam verbleef en daar formeel nog ingeschreven staat, maakt dit niet anders. De te beoordelen periode is immers 4 april 2024 tot en met 3 juli 2024.
9. Gezien het voorgaande heeft het college in redelijkheid aanleiding kunnen zien om de aanvraag af te wijzen, omdat eiseres haar werkelijke verblijf niet in de gemeente Rotterdam heeft maar daarbuiten.
Dringende redenen
10. Hieruit volgt dat het college ook bevoegd was om op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Pw het aan eiseres verstrekte voorschot van haar terug te vorderen. Eiseres heeft zich voorts beroepen op dringende redenen om af te zien van terugvordering. Eiseres stelt dat haar financiële situatie slecht is. Zij heeft dit echter niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Voorts is geen sprake van aan het college te wijten omstandigheden in het ontstaan van de vordering. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres bij de invordering wordt beschermd, of zo nodig deze bescherming kan inroepen, door de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarnaast is een betalingsregeling mogelijk. Voorts bestaat de mogelijkheid dat het terugvorderingsbedrag met toepassing van artikel 58, zevende lid, van de Pw na tien jaar kan worden kwijtgescholden. Hieruit volgt dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding met het in het bestreden besluit te dienen doel, namelijk dat het college terugkrijgt wat eiseres ten onrechte aan bijstand heeft ontvangen. Het besluit om niet van terugvordering af te zien, getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. [7]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 52
1. Het college verleent uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens
telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien:
a. [...]
b. [...]
Artikel 58 lid 2 onder d
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand
terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. [...]
b. [...]
c. [...]
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 11 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1863.
2.Zie artikel 40 van de Participatiewet.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1388, overweging 4.3.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1999.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:372.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2034.
7.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2193.