ECLI:NL:CRVB:2019:1863
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet; beoordeling van woonplaats en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aan appellante, die sinds 3 mei 2016 bijstand ontvangt. Het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland heeft de bijstand ingetrokken, omdat zij van mening was dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven uitkeringsadres. Dit besluit volgde na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, dat was gestart naar aanleiding van een anonieme tip. Tijdens het onderzoek zijn waarnemingen verricht en buurtbewoners gehoord, waaruit bleek dat appellante vaak niet thuis was op het uitkeringsadres.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat zij haar woonplaats had verplaatst. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat appellante haar woonplaats had prijsgegeven. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij het college ligt en dat er meer feiten en omstandigheden onderzocht hadden moeten worden, zoals waar appellante haar post ontving en haar administratie bewaarde.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het college, herroepte de besluiten van 8 en 9 december 2016, en veroordeelde het college tot vergoeding van de kosten van appellante. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 juni 2019.