ECLI:NL:RBROT:2024:9313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
10334007 EL 23-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten: aansprakelijkheid van Dexia

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van effectenleaseovereenkomsten, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan. De eisende partij, handelend ten behoeve van de gemeenschap als wettelijk erfgename van de contractant, heeft Dexia Nederland B.V. aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. De procedure begon met een dagvaarding op 2 februari 2023, gevolgd door verschillende conclusies en een uiteindelijke uitspraak. De zaak draait om de vraag of Dexia aansprakelijk is voor de schade die de contractant heeft geleden door het aangaan van leaseovereenkomsten, waarbij Dexia niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de contractant heeft twee leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij hij als lessee was vermeld. Dexia heeft eindafrekeningen opgesteld, maar de contractant heeft een restschuld van € 13.310,43. De gemachtigde van de contractant heeft de nietigheid van de overeenkomsten ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden en wanprestatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot schade voor de contractant.

De vorderingen van de eisende partij zijn toegewezen, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia gehouden is de schade te vergoeden. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vordering van Dexia in reconventie is afgewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan de eisende partij, die in het gelijk is gesteld. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in de context van effectenleasezaken, waarin de aansprakelijkheid van financiële instellingen wordt beoordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: 10334007 EL 23-14
vonnis van de kantonrechter van 5 september 2024
in de zaak van
[eisende partij] ,te dezen handelende ten behoeve van de gemeenschap in hoedanigheid van wettelijk erfgename van [contractant] (hierna: contractant),
wonende te [plaatsnaam] ,
eisende partij in conventie en in het incident,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie en in het incident,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eisende partij] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 februari 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de incidentele conclusie op grond van artikel 843a Rv van [eisende partij] , tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
Contractant heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
06-03-1998
Maximaal Rendement Effect
II.
[nummer 2]
16-11-1999
AllRound Sparen
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
29-04-2003
N.v.t.
Aandelen zijn uitgeleverd tegen betaling van restant hoofdsom.
II.
08-11-2004
- € 10.973,09
€ 13.310,43
2.3.
Anders dan in de eindafrekening van overeenkomst II staat vermeld, is het resultaat van overeenkomst II een restschuld van € 13.310,43.
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft contractant verder op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 36.521,55 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Contractant heeft volgens die opgave € 4.089,75 aan dividenden ontvangen en € 3.545,98 aan fiscaal voordeel genoten. Ten aanzien van overeenkomst I. heeft Dexia op 9 maart 2012 aan contractant een bedrag uitgekeerd van € 15.165,06, volgens Dexia op basis van onverschuldigde betaling. Ten aanzien van overeenkomst II. heeft Dexia aan contractant op 9 maart 2012 een bedrag uitgekeerd van € 12.142,74, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.5.
De gemachtigde van contractant, Leaseproces, heeft bij brief van 28 juni 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[eisende partij] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia op grond van artikel 843a Rv zal veroordelen om [eisende partij] een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren van de onderhavige overeenkomsten,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens contractant en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eisende partij] (de kantonrechter begrijpt [eisende partij] in hoedanigheid van wettelijk erfgename van contractant) schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eisende partij] te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisende partij] ten behoeve van de gemeenschap van al datgene dat contractant aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eisende partij] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eisende partij] (de kantonrechter begrijpt contractant) gesloten overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eisende partij] verschuldigd is,
 [eisende partij] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incident
algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie contractant.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Contractant heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisende partij] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
Contractant heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [naam bedrijf]. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon contractant heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon contractant, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisende partij] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisende partij] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door contractant in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eisende partij] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Contractant is in 1998 in contact gekomen met [naam bedrijf]. Naar aanleiding van dat contact is er een afspraak gemaakt voor een adviesgesprek met een financieel adviseur van [naam bedrijf], [naam 1] (hierna: de [naam 1]), thuis bij contractant en [eisende partij] . [naam 1] is vervolgens op huisbezoek gekomen bij contractant. Tijdens dit adviesgesprek heeft [naam 1] geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van contractant. Contractant gaf aan dat hij, naar aanleiding van de verkoop van een onderneming, spaargeld had en dat hij arbeidsongeschikt was. Verder gaf contractant aan bij de adviseur dat hij de wens had om zijn AOW aan te vullen, omdat hij als ondernemer zelf in een pensioenregeling diende te voorzien. [naam 1] gaf aan dat het mogelijk was om dat doel te bereiken en adviseerde om de Maximaal Rendement Effect overeenkomst van Bank Labouchere afte sluiten. Daarnaast adviseerde [naam 1] om de eerste 60 maandtermijnen vooruit te betalen met een bedrag van ongeveer NLG 31.200,-. Op deze wijze zou contractant aanzienlijk vermogen opbouwen om zijn AOW aan te kunnen vullen. Om zijn advies kracht bij te zetten heeft [naam 1] een prognoseberekening verstrekt aan contractant. Middels deze prognose hield [naam 1] aan contractant voor dat een Maximaal Rendement Effect met een vooruitbetaling van NLG 31.200,- na vijf jaar tot een uitbetaling van ruim NLG 47.200,- zou leiden, gerekend met een koersstijging van 11,3%. Met de voorgespiegelde rendementen kon contractant zijn doelstelling realiseren. Contractant had geen beleggingservaring en geen kennis van complexe financiële producten. Contractant vertrouwde volledig op de deskundigheid van [naam 1] en heeft het advies dan ook opgevolgd.
Contractant is in 1999 opnieuw in contact gekomen met [naam bedrijf] en heeft een afspraak voor een adviesgesprek ingepland met een andere financieel adviseur van [naam bedrijf], [naam 2] (hierna: [naam 2]). [naam 2] is vervolgens op huisbezoek gekomen bij contractant. Tijdens dit adviesgesprek heeft [naam 2] geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van contractant. Zo is er gesproken over zijn burgerlijke staat, zijn inkomen, zijn spaargeld en zijn hypothecaire situatie. Verder is [naam 2] geïnformeerd over het feit dat hij zijn pensioen wilde aanvullen en meer rendement wilde halen uit zijn geld dan uit een spaarrekening. [naam 2] gaf aan dat het mogelijk was om die doelstellingen te bereiken en adviseerde om een Allround Sparen overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten. Daarnaast adviseerde [naam 2] om de eerste 60 maandtermijn voor uit te betalen met een bedrag van ongeveer NLG 48.000,-, te betalen uit zijn spaargeld. Volgens [naam 2] zou contractant op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen om zijn pensioen aan te vullen, en daarbij meer rendement behalen dan via een spaarrekening. [naam 2] ging zijn advies nog op schrift zetten en vervolgens nogmaals bij contractant langskomen. [naam 2] heeft voor contractant een persoonlijk financieel plan opgemaakt, die hij tijdens een volgend huisbezoek aan contractant heeft toegelicht. Daarnaast adviseerde [naam 2] om het overige spaargeld opzij te zetten in een dividendrekening van Spaarbeleg. Contractant had weinig ervaring met belegen en geen kennis van complexe financiële producten. Contractant vertrouwde dan ook volledig op de deskundigheid van [naam 2] en heeft diens advies opgevolgd. Contractant heeft een Allround Sparen overeenkomst afgesloten en daarbij de eerste 60 maandtermijnen vooruitbetaald met een bedrag van NLG 48.000,-. De adviseurs hebben de vermogensopbouw steeds zeer rooskleurig aan contractant voorgeschoteld. Er is geenszins rekening gehouden met minder hoge of zelfs negatieve scenario's, en over tegenvallende resultaten is in het geheel niet gesproken. De adviseurs hebben contractant nimmer geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo hebben zij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomsten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een restschuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als contractant had geweten van deze risico's, had hij de overeenkomsten nooit afgesloten.
4.8.
[eisende partij] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 6 maart 1998 met contractnummer [nummer 1] op naam van contractant, genaamd ‘Maximaal Rendement Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer 1],
- een kopie van een aan contractant gericht stuk met het opschrift ‘[naam bedrijf] Adviseur [naam 1] (…).
Prognose Maximaal Rendement Effect’, waarop aan de hand van een vooruitbetaling van NLG 31.200,- en een looptijd van 60 maanden berekend wordt wat daarvan de financiële gevolgen zijn,
- een kopie van een aan contractant en [eisende partij] gericht stuk van 1 november 1999, voorzien van het logo van [naam bedrijf] en het opschrift ‘
Persoonlijk Financieel Plan’, waarin te lezen is:
‘(…).Huidige situatieU bent gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Uw inkomen is gebaseerd op een A.A.W.- uitkering en de verhuur van uw 4 woningen. Uw belastbaar inkomen is circa f 44.430,-.
Op uw woning aan [adres] rust geen hypotheek. De W.O.Z.-waarde van uw woning bedraagt f 130.000,-
U heeft een spaar tegoed bij verschillende banken met een totaal aan opeisbaar tegoed van circa f 84.000,-
Wensen
U bent geïnteresseerd in het beter benutten van uw vermogen zodat dit een beter rendement heeft dan in uw huidige situatie, daarbij ook kijkend naar uw fiscale mogelijkheden.
[naam bedrijf] Advies
Allround Sparen met vooruitbetaling
Het Allround Spaarplan is een spaarplan met een hoog rendement en een looptijd van 5 jaar. Op basis van een rendement van 12,5% levert een Allround Spaarplan met een eenmalige inleg van f 48.000,- over vijf jaar een belastingvrij kapitaal op van f 106.350,-. De eenmalige inleg kunt u doen uit uw spaartegoed.
Dividendrekening
Het resterende bedrag raad ik u aan om dit onder te brengen op een dividendrekening, zodat u niet hoeft te salderen met de rente inkomsten en rente kosten. (…).’,
- een kopie van de overeenkomst van 16 november 1999 met contractnummer [nummer 2] op naam van contractant, genaamd ‘AllRound Sparen met vooruitbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer 2]en een stempel met de tekst:
[naam bedrijf] (…). [naam 2].
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eisende partij] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eisende partij] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen contractant en de adviseurs van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eisende partij] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[eisende partij] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon [naam bedrijf] een op de persoon van contractant toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan contractant, had zij behoren te weten dat contractant door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met contractant de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens contractant onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan contractant omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.12.
Dexia heeft voorts in het kader van de restschuld aangevoerd dat [eisende partij] de aandelen onder overeenkomst I. heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt. Hierin wordt Dexia niet gevolgd. [eisende partij] vordert het nadeel bestaande uit hetgeen contractant bij de beëindiging van de overeenkomst meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst. Dat [eisende partij] niet gekozen heeft voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het causaal verband niet anders.
4.13.
[eisende partij] stelt dat de (fictieve) restschuld onder overeenkomst I. in totaal € 15.474,41 bedraagt. Dexia heeft die berekeningswijze niet betwist, zodat daarvan uitgegaan wordt. De betaling die Dexia in 2012 aan [eisende partij] heeft gedaan is derhalve niet onverschuldigd betaald.
vorderingen van [eisende partij]4.14. De door [eisende partij] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens contractant heeft gehandeld door contractant als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon contractant niet alleen als klant aanbracht maar contractant tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [eisende partij] in hoedanigheid van wettelijke erfgename van contractant, schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eisende partij] te vergoeden.
4.15.
De als gevolg hiervan door contractant geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eisende partij] , behoudens het daarin berekende fiscale voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist.
[eisende partij] heeft bij conclusie van repliek in conventie enkele stukken overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat Dexia van onjuiste belastingtarieven is uitgegaan bij het bepalen van het fiscale voordeel in de vorm van aftrekbare rente. Uitgaande van die gegevens heeft Dexia het financieel overzicht aangepast en berekend dat het fiscaal voordeel in totaal € 3.216,16 bedraagt. Hoewel [eisende partij] de mogelijkheid heeft gehad om daarop te reageren, heeft zij dit nagelaten, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan wordt.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisende partij] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
incidentele vordering van [eisende partij]
4.17.
[eisende partij] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten ten aanzien van dit incident zullen worden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
4.18.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat [eisende partij] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eisende partij] gevallen. De kosten in reconventie worden tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eisende partij] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 125,86
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 888,86.
4.20.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens contractant heeft gehandeld door contractant als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon contractant niet alleen als klant aanbracht maar contractant tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
verklaart voor recht verklaard dat [eisende partij] in hoedanigheid van wettelijke erfgename van contractant schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eisende partij] te vergoeden,
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [eisende partij] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 888,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af,
5.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisende partij] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.