21.3Met verzoeker is de rechtbank daarom van oordeel dat het onvoldoende rehabiliteren door verweerder, als bedoeld onder gedraging E, een onrechtmatige handeling is.
Tussenconclusie over de gedragingen
22. De conclusie is dat het aanvragen van het veiligheidsonderzoek, het niet nakomen van de inspanningsverplichtingen van verweerder, het onvoldoende zorgdragen dat verzoeker een LFNP-functie heeft gekregen (het laten zweven) en het als gevolg daarvan onvoldoende rehabiliteren van verzoeker, onrechtmatige gedragingen van verweerder zijn, die verweerder zijn toe te rekenen.
23. Het is vervolgens de vraag of sprake is van causaal verband tussen deze (onder 22 vermelde) toerekenbare onrechtmatige gedragingen door verweerder en de door verzoeker gestelde schade. Daarbij geldt dat de gestelde schade verband moet houden met de onrechtmatige handelingen (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1103). De bewijslast hiervan rust op verzoeker. 24. Ter onderbouwing van zijn gestelde inkomensderving voert verzoeker aan dat het in de lijn der verwachtingen lag dat na zijn werkzaamheden als projectleider/algemeen commandant van de NSGBO bij de NSS een (internationale) carrière zou volgen, waarbij het alleszins redelijk is te veronderstellen dat hij in een functie zou zijn beland waarbij een bezoldiging hoort van minimaal een schaal 18-niveau. Verzoeker verwijst op dit punt naar een tweetal verklaringen die bij zijn verzoekschrift zijn gevoegd die zijn stelling ondersteunen (de verklaring van [naam 1] en de verklaring van [naam 5]).
25. Wat betreft het onrechtmatig aanvragen van het veiligheidsonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen deze handeling en de gestelde schade. Deze handeling op zichzelf heeft de gestelde schade niet veroorzaakt.
De vervolghandeling, het uit zijn functie bij de NSS halen, heeft mogelijk wel schade veroorzaakt, maar daartegen is verzoeker nooit opgekomen en dit is daarom niet onrechtmatig bevonden, zoals overwogen onder 12.
26. Het niet rehabiliteren, het niet nakomen van de inspanningsverplichtingen van verweerder en het onvoldoende zorgdragen voor het plaatsen in een LFNP-functie, hebben de carrièrekansen van verzoeker (mogelijk) negatief beïnvloed, maar dat verzoeker anders doorgegroeid zou zijn naar een schaal 18-functie heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niet in geschil is dat alleen politiechefs en de directeur van het Producten- en Diensten Centrum in deze schaal zitten. Het is onvoldoende zeker dat verzoeker deze (LFNP-)functie bekleed zou hebben, als deze drie onrechtmatig bevonden gedragingen niet zouden hebben plaatsgevonden.
Wat vaststaat is dat verzoeker na zijn terugkeer in de organisatie vanuit Europol is bezoldigd in schaal 16, met vanaf 1 januari 2021 een functioneringstoelage die maakt dat hij bijna op salarisschaal 17 zat. Het overige is te onzeker om daarvoor het noodzakelijke causale verband aanwezig te achten.
27. Bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen, moet naar vaste rechtspraak van de Raad zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor nadeel dat niet bestaat uit vermogensschade, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
28. Ter zitting heeft verzoeker uiteengezet dat deze kwestie al jarenlang voortsleept en boven hem en zijn gezin hangt, met als gevolg dat dit heeft geleid tot slaapproblemen, stress en migraine. Verzoeker en zijn gezin zijn veelvuldig aangesproken op de berichtgeving en van rehabilitatie is tot op heden onvoldoende sprake geweest. De reputatie van verzoeker is door de handelwijze van verweerder nationaal, maar ook internationaal, beschadigd. Zijn kansen op de arbeidsmarkt zijn blijvend geslonken, verzoeker heeft zich niet meer verder kunnen ontwikkelen en heeft nooit meer op zijn oude niveau kunnen werken. Verzoeker stond bekend als een politiefunctionaris met uitzonderlijke talenten en hij genoot bekendheid omdat hij diverse vooraanstaande functies had bekleed. Zijn goede naam en faam is geschonden, aldus verzoeker.
Ter illustratie heeft verzoeker een e-mail van 13 december 2022 overgelegd, waaruit blijkt dat nadat hij was benaderd om voorzitter van de Klachtencommissie van de FIOD te worden, daarvan af is gezien nadat meer over zijn verleden bekend werd.
29. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn goede naam is geschaad en dat hij in zijn persoon is aangetast, als gevolg van de onrechtmatige handelingen van verweerder. De rechtbank acht dan ook het causaal verband tussen deze handelingen van verweerder en de door verzoeker gestelde schade aanwezig. Jarenlang heeft verweerder verzoeker ten onrechte binnen de organisatie laten ‘zweven’. Deze situatie is in 2011 begonnen en duurt tot op heden voort.
Ter zitting heeft verzoeker onbestreden gesteld dat in gesprekken verweerder een bedrag van € 6.000,- per jaar aan immateriële schadevergoeding aan hem heeft aangeboden. De rechtbank sluit zich hierbij aan en bepaalt in goede justitie de hoogte van de aan verzoeker toe te kennen immateriële schadevergoeding op een bedrag van € 60.000,-, voor de periode vanaf 2013 tot nu. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder verzoeker niet direct vanaf 2011 heeft laten ‘zweven’ in de organisatie of onvoldoende heeft gerehabiliteerd. De gang van zaken rond de Vgb en het gedwongen staken van de werkzaamheden bij de NSS in 2013 kan voor de immateriële schade het bepalende moment worden geacht. Verweerder moet daarnaast ook enige tijd worden gegund voor het inpassen van verzoeker binnen een (LFNP-)functie en de daaraan verbonden rehabilitatie.
De rechtbank benadrukt verder dat het hier een uniek geval betreft, waarbij niet bestreden is dat verweerder zelf een vergoeding van € 6.000,- per jaar redelijk vindt.
30. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 60.000,-. Verzoeker maakt daarnaast aanspraak op wettelijke rente over dit bedrag. Ook dit verzoek zal de rechtbank toewijzen. De wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is verzonden.
31. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). De gestelde buitengerechtelijke incassokosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
32. Verweerder moet ook het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden.