In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een ambtenaar die ten onrechte ontheven is van haar taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de personeelsplanning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De ambtenaar, werkzaam sinds januari 2014, had een belangrijke rol in de personeelsplanning, maar werd in juni 2019 ontheven van deze taak in het belang van haar gezondheid. Het college stelde dat de ambtenaar niet in staat was om haar functie naar behoren te vervullen, wat leidde tot haar ontheffing van de taak. De rechtbank oordeelde echter dat er geen voldoende lange periode van arbeidsongeschiktheid was die een blijvende ontheffing rechtvaardigde en dat het college een minder ingrijpende maatregel had moeten overwegen. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de ontheffing onterecht was, omdat de ambtenaar geen andere taken was opgedragen en er onduidelijkheid bestond over de tijdelijke aard van de ontheffing. De Raad veroordeelde het college tot betaling van de proceskosten van de ambtenaar in hoger beroep.