ECLI:NL:RBROT:2024:6454

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10333964 EL 23-8
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten: aansprakelijkheid van Dexia Nederland B.V. jegens [persoon A]

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2024, staat de aansprakelijkheid van Dexia Nederland B.V. centraal in het kader van effectenleaseovereenkomsten die zijn afgesloten door [persoon A]. De procedure begon met een dagvaarding van [persoon A] op 2 februari 2023, waarin zij Dexia aansprakelijk stelde voor onrechtmatig handelen. [persoon A] had drie leaseovereenkomsten ondertekend met Dexia, waarbij zij als lessee was vermeld. Dexia had een eindafrekening opgesteld, maar [persoon A] betwistte de rechtmatigheid van de overeenkomsten en vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, wanprestatie en andere juridische gronden.

De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door [persoon A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon, Spaar Select B.V., geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een schending van de zorgplicht door Dexia, wat leidde tot schade voor [persoon A]. De vorderingen van [persoon A] werden toegewezen, inclusief schadevergoeding en proceskosten. Dexia's tegenvordering werd afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de schade volledig voor rekening van Dexia kwam, zonder dat er aanleiding was om een deel van de schade op [persoon A] te verhalen.

De uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van financiële instellingen en tussenpersonen. De rechtbank verwijst naar eerdere arresten van de Hoge Raad en andere gerechtshoven die relevant zijn voor de beoordeling van de aansprakelijkheid en de verjaring van vorderingen in dergelijke zaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Zaaknummer: 10333964 EL 23-8
Vonnis van de kantonrechter van 13 juni 2024
in de zaak van
[persoon A] ,
wonende te Gorinchem,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [persoon A] en Dexia genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [persoon A] van 2 februari 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2. De feiten

2.1.
[persoon A] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
09-06-1999
Allround Sparen met Vooruitbetaling
II.
[nummer 2]
15-12-2000
Profit Effect Vooruitbetaling
III.
[nummer 3]
15-12-2000
Profit Effect Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
10-08-2005
- € 251,86
Ja, door [persoon A]
II.
14-12-2010
- € 3.089,34
Ja, door [persoon A]
III.
14-12-2010
- € 4.404,56
Ja, door [persoon A]
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [persoon A] op grond van de overeenkomsten - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 22.776,24 aan maandtermijnen en een bedrag van € 7.745,76 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [persoon A] € 2.140,53 aan dividenden ontvangen en € 1.160,98 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 5.402,09 aan [persoon A] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van [persoon A] , Leaseproces, heeft bij brief van 1 augustus 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3..De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[persoon A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
 voor recht zal verklaren dat [persoon A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [persoon A] van al datgene dat [persoon A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [persoon A] , met rente;
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegen-vordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [persoon A] verschuldigd is;
 [persoon A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4..Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

algemeen
4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [persoon A] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[persoon A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [persoon A] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[persoon A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select B.V. (hierna te noemen: Spaar Select). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenper-soon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [persoon A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [persoon A] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden ad- vies heeft verstrekt, rusten op [persoon A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [persoon A] gestelde feiten en omstandig-heden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [persoon A] in 2007 - weten dat over de tot-standkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[persoon A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[persoon A] werd aan de deur benaderd door een financieel adviseur van Spaar Select, te weten de heer [persoon B] (hierna te noemen: de adviseur). De adviseur vroeg of [persoon A] interesse had in een adviesgesprek en stelde voor om de financiële situatie door te nemen. [persoon A] heeft hiermee ingestemd en de adviseur binnengelaten. Tijdens het gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [persoon A] . Daarbij kwam het spaar-geld van [persoon A] ter sprake. [persoon A] vertelde dat zij de wens had om met haar spaargeld binnen een korte periode extra vermogen op te bouwen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde vervolgens een Allround Sparen product van Bank Labouchere af te sluiten. Volgens de adviseur zou [persoon A] de overeenkomst na vijf jaar kunnen beëindigen en was dit een geschikt product voor [persoon A] om haar doelstelling te behalen. Volgens de adviseur was het gemiddelde rendement destijds 12,5%. Op basis van de hoogte van het spaargeld van [persoon A] adviseerde de adviseur om eenmalig een bedrag van ƒ 12.000,00 in te leggen in de Allround Sparen overeenkomst. De adviseur onderbouwde zijn advies door middel van een brochure. De adviseur heeft het aanvraagformulier bij [persoon A] thuis inge-vuld en er vervolgens voor gezorgd dat het aanvraagformulier naar Bank Labouchere werd opgestuurd. De adviseur heeft [persoon A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er met de lening de rentelasten van een lening (het effecten-leasecontract) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract. Indien de adviseur [persoon A] wel had geïnformeerd over deze specifieke risico’s was [persoon A] de overeenkomst niet aangegaan. [persoon A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde op het advies en de deskundigheid van de adviseur. [persoon A] heeft het advies van de adviseur opgevolgd en een Allround Sparen overeenkomst met vooruitbetaalde inleg van ƒ 12.000,00 afgesloten. De adviseur heeft vervolgens de overeenkomst per post naar [persoon A] verzonden. [persoon A] heeft de overeen-komst ondertekend.
Ongeveer anderhalf jaar laten werd [persoon A] opnieuw door een medewerker van Spaar Select benaderd. Vervolgens is er een afspraak gemaakt voor een huisbezoek om de financiële situatie van [persoon A] te bespreken met een financieel adviseur, de heer [persoon C] (hierna te noemen: de adviseur), van Spaar Select. Er hebben meerdere adviesgesprekken plaatsge-vonden bij [persoon A] thuis. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [persoon A] . Daarbij kwam het spaargeld en de eerder afge-sloten Allround Sparen overeenkomst ter sprake. [persoon A] vertelde aan de adviseur dat zij op korte termijn minder wilde gaan werken en hiervoor een financiële voorziening zocht. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde om twee Profit Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten omdat er dan werd belegd in meer en verschillende fondsen. De adviseur adviseerde om voor allebei de Profit Effect overeenkomsten eenmalig een bedrag van ongeveer ƒ 4.800,00 vooruit te betalen. De doelstellingen van [persoon A] zouden volgens de adviseur gegarandeerd worden behaald. Aan het einde van het gesprek heeft de adviseur zijn visitekaartje overhandigd. De adviseur onderbouwde zijn advies door middel van een brochure. De adviseur heeft het aanvraagformulier bij [persoon A] thuis ingevuld en er vervolgens voor gezorgd dat het aanvraagformulier naar Bank Labouchere werd opgestuurd. De adviseur heeft [persoon A] wederom niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat er met de lening rentelasten voor een lening (het effectenlease-contract) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel ver-loren kon gaan en een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract. Indien de adviseur [persoon A] wel had geïnformeerd over deze specifieke risico’s was [persoon A] de overeenkomsten niet aangegaan. [persoon A] had geen kennis van complexe financiële producten en vertrouwde op het advies en de deskundigheid van de adviseur. [persoon A] heeft het advies van de adviseur opgevolgd en twee Profit Effect overeenkomsten met vooruitbetaalde inleg van ƒ 4.887,74 en ƒ 4.852,04 afgesloten. De adviseur heeft vervolgens de overeenkomsten per post naar [persoon A] verzonden. [persoon A] heeft de overeenkomsten ondertekend.
4.8.
[persoon A] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Labouchere Effectenlease van 3 juni 1999 op naam van [persoon A] , voorzien van het (gestempelde) nummer [nummer 1] , de naam van de adviseur
[persoon B], het logo van
Spaar Selecten ATP-nummer
[nummer 4]is ingevuld;
- een kopie van het aanvraagformulier Aandelenlease van 12 december 2000 op naam van [persoon A] , voorzien van het (handgeschreven) nummer [nummer 2] , de naam van de adviseur
[persoon C], het logo van
Spaar Select, een stempel met de tekst
“Spaar Select Leerdam, [persoon C] (…)”en waarop ATP-nummer
[nummer 5]is ingevuld;
- een kopie van het aanvraagformulier Aandelenlease van 12 december 2000 op naam van
[persoon A] , voorzien van het (handgeschreven) nummer [nummer 3] , de naam van de adviseur
[persoon C], het logo van
Spaar Select, een stempel met de tekst
“Spaar Select Leerdam, [persoon C] (…)”en waarop ATP-nummer
[nummer 5]is ingevuld;
- een kopie van de overeenkomst Allround Sparen met Vooruitbetaling van 9 juni 1999 op
naam van [persoon A] met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - Spaar Select B.V.;
- een kopie van de overeenkomst Profit Effect Vooruitbetaling van 15 december 2000 op naam van [persoon A] met contractnummer [nummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 5] - Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst
“Spaar Select Leerdam, [persoon C] (…)”;
- een kopie van de overeenkomst Profit Effect Vooruitbetaling van 15 december 2000 op naam van [persoon A] met contractnummer [nummer 3] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 5] - Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst
“Spaar Select Leerdam, [persoon C] (…)”;
- een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van Spaar Select, waarop vermeld staat:
“Spaar Select, [persoon C] , Financieel Adviseur (…)”;
-een kopie van de brochure Allround Sparen;
- een kopie van de brochure Profit Effect.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [persoon A] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [persoon A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [persoon A] en de adviseur van de tussen-persoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussen-persoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [persoon A] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[persoon A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [persoon A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [persoon A] , had zij behoren te weten dat [persoon A] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [persoon A] de overeenkomsten is
aangegaan, heeft zij jegens [persoon A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [persoon A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de
billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar
kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van
artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [persoon A]4.12. De door [persoon A] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toege-wezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [persoon A] heeft gehandeld door [persoon A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussen-persoon [persoon A] niet alleen als klant aanbracht maar [persoon A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [persoon A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [persoon A] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. [persoon A] trekt het door Dexia in het financieel overzicht opgenomen bedrag aan genoten fiscaal voordeel in twijfel. [persoon A] verzoekt Dexia de jaaropgaven over de jaren 1999 en 2000 te overleggen zodat kan worden beoordeeld of bij het bepalen van het fiscaal voordeel het juiste belastingtarief is gehanteerd. Het is echter aan [persoon A] om het door Dexia berekende fiscaal voordeel gemotiveerd te betwisten. Het ligt daarbij op haar weg om de jaaropgaven te overleggen. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van het door Dexia in het overzicht opgenomen bedrag aan genoten fiscaal voordeel. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 novem-ber 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [persoon A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de vorderingen in reconventie van Dexia
4.15.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.16.
Omdat [persoon A] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk
te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de
zijde van [persoon A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het
debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De
proceskosten van [persoon A] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,86
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 888,86.
4.17.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5..Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [persoon A] heeft gehandeld door [persoon A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [persoon A] niet alleen als klant aanbracht maar [persoon A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [persoon A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.;
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 888,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [persoon A] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.