ECLI:NL:RBROT:2024:3563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
71/283924-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een uitreizigster terzake van deelneming aan een terroristische organisatie en het in hulpeloze toestand brengen van haar kinderen

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die is veroordeeld voor het medeplegen van deelneming aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS), het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven, het in hulpeloze toestand brengen van haar kinderen en het onttrekken van haar dochter aan het gezag van de vader. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 mei 2015 tot en met 1 februari 2019 heeft deelgenomen aan IS en gedragingen heeft verricht die bijdroegen aan de verwezenlijking van het doel van deze organisatie. De verdachte heeft samen met haar kinderen naar Syrië gereisd, waar zij zich heeft aangesloten bij IS en daar een huwelijk is aangegaan met een IS-strijder. De rechtbank achtte de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, gezien haar psychische problemen en de omstandigheden waaronder zij heeft gehandeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de situatie op de kinderen van de verdachte, die in een hulpeloze toestand zijn gebracht door de reis naar het strijdgebied. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen van deelname aan een terroristische organisatie, evenals de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte na haar detentie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/283924-22
Datum uitspraak: 6 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1988,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Onder feit 1 wordt de verdachte deelname aan de Islamitische Staat (hierna: IS) verweten en onder feit 2 het verrichten van handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven in de periode van 1 mei 2015 tot en met 2 november 2022. Onder feit 3 wordt de verdachte het in hulpeloze toestand brengen en houden van haar minderjarige kinderen verweten door hen mee te nemen naar een oorlogsgebied. Onder feit 4 wordt de verdachte verweten het onttrekken van haar dochter aan het gezag van de vader door haar mee te nemen naar het buitenland.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.D. Kardol heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en, 3 ten laste gelegde in de periode van 7 mei 2015 tot en met 1 februari 2019;
  • bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde in de periode van 7 mei 2015 tot en met 6 juni 2021;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De verdachte wilde vrijwel direct na haar aankomst terug naar Nederland. Tussen 2015 en 2019 heeft zij tegen haar zin in het kalifaat gewoond. Dit levert hoogstens (onvrijwillig) burgerschap van IS op, maar geen deelneming in de zin van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt dat zij voor IS een ondersteunende functie vervulde. Zij zorgde enkel voor haar eigen kinderen. Voor deelneming aan IS, is vereist dat de deelnemer weet – in onvoorwaardelijke zin – dat IS een terroristisch oogmerk heeft. Bij de verdachte ontbrak volgens het NTA-rapport nu juist deze kennis over IS.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geldt dat de door verdachte verrichte gedragingen niet strekten tot opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden of bevorderen van brandstichting, doodslag en moord. De verdachte had niet het oogmerk haar toenmalige echtgenoot dan wel IS te ondersteunen. De verdachte heeft zich nooit het radicaal gedachtegoed van IS eigen gemaakt, maar is onder invloed van extremistische personen en propaganda afgereisd naar Syrië. Zij wist wel dat daar oorlog was maar is onwetend naar Syrië vertrokken. Haar echtgenoot heeft hooguit twee maanden voor de (religieuze) IS-politie gewerkt, maar heeft niet voor IS gevochten. Hoewel haar echtgenoot soms wel een wapen droeg, heeft de verdachte zelf geen wapen gehad.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het in hulpeloze toestand brengen of laten van haar twee oudste kinderen. De verdachte dacht dat haar kinderen in Syrië een betere toekomst zouden hebben.
4.2.
Bewijsbeslissing feit 1
4.2.1.
Over het recht
IS is een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. [1]
Van ‘deelneming’ aan een dergelijke organisatie kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [2]
De regering merkt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat leidde tot artikel 140a Sr op, dat “de facto elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar (zal) zijn”. [3]
In eerdere uitspraken heeft deze rechtbank overwogen dat het naar het strijdgebied gaan en zich daar voegen bij een strijder van IS en met hem een huwelijk aangaan, in feitelijke zin bewijs is van het deelnemen aan IS (o.a. rechtbank Rotterdam, 29 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9570). Daarbij dient de betrokkene te weten dat IS een terroristisch oogmerk heeft. Niet is vereist dat de betrokkene in enige vorm opzet heeft op de door IS beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd. [4]
De lijn van de rechtbank ten aanzien van deze manier van deelneming aan een terroristische organisatie vindt bevestiging in het arrest van het Hof Den Haag van 20 december 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2570), waarin het hof tot het oordeel komt dat het voeren van een gezamenlijke huishouding met een IS-strijder onder in dat arrest genoemde omstandigheden kan worden aangemerkt als deelneming aan een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a Sr. Omstandigheden die in dat arrest zijn genoemd zijn het steunen van de jihadistische ideologie en voorstander zijn van de gewapende jihadstrijd, en met die overtuiging zijn afgereisd naar het strijdgebied, daar huwen met een IS-lid, terwijl hij actief heeft deelgenomen aan IS en met zijn verdiensten daaruit de kostwinner was, het getalsmatig versterken van de invloedssfeer van IS, het actief uitdragen van de jihadistische ideologie en anderen aansporen om ook naar Syrië te gaan, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof oordeelt dat de verdachte hierdoor gedragingen heeft verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van de terroristische organisatie terwijl zij van het terroristische oogmerk van deze organisatie in zijn algemeenheid op de hoogte was.
De rechtbank volgt deze overwegingen. Met deze overwegingen van het hof als achtergrond beoordeelt de rechtbank de feiten en omstandigheden in de situatie van de verdachte.
4.2.2.
Over de feiten
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
Op 29 juni 2014 werd door IS het kalifaat uitgeroepen. In hetzelfde jaar heeft de verdachte aan haar moeder verteld dat zij wilde uitreizen naar Syrië. Samen met een vriendin heeft de verdachte gereageerd op een Facebook-bericht van iemand die zocht naar een tweede vrouw voor een man in Syrië.
De verdachte heeft verklaard dat zij in Nederland op een gegeven moment via Skype is getrouwd met een man in Syrië, maar dat zij van deze man kort daarna is gescheiden en dit contact uiteindelijk heeft beëindigd.
De moeder van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte zes maanden voor haar uitreis in 2015 extremer in haar geloof werd en dat zij de laatste maanden de intentie had om een
niqabte dragen. Toen de moeder van de verdachte zei dat er in Syrië kinderen werden mishandeld en moesten meevechten in het leger, heeft de verdachte aangegeven dat zij dat wel goed vond. Dat de verdachte voor haar uitreis niet wist dat IS een terroristisch oogmerk had, acht de rechtbank daarom - en gelet op de veelvuldige berichten in de media over gewelddadige acties van IS en de propaganda van IS over het gebruik van geweld - niet aannemelijk. Haar zus ontving kort na haar uitreis een WhatsApp-bericht waarin de verdachte meldde dat ‘dit mijn eigen bewust keuze is geweest, het klinkt riskant, geloof me (ik) heb het niet zomaar gedaan’. Dat de verdachte volgens het psychologisch en het duidingsrapport onvoldoende in staat was zich grondiger te verdiepen in de situatie in Syrië en geloofsoriëntaties van groepen en personen te duiden, werpt geen ander licht op het gegeven dat zij zich van dit terroristisch oogmerk van IS bewust moet zijn geweest.
De verdachte heeft verklaard dat zij via het internet werd benaderd door de vrouw van het eerdere Facebook-bericht. De vrouw heeft aan de verdachte gevraagd of zij als tweede vrouw wilde huwen met een man, namelijk met [persoon A] (hierna: [persoon A] ). [persoon A] is in augustus 2014 met zijn vrouw, [persoon B] (hierna: [persoon B] ), en hun kinderen naar Syrië uitgereisd. De verdachte heeft verklaard dat zij een aantal maanden contact onderhield met [persoon A] . De verdachte heeft aan [persoon A] verteld dat zij niet via internet wilde trouwen maar in Syrië. Voor haar uitreis heeft de verdachte een geldbedrag van haar bankrekening opgenomen.
Op 7 mei 2015 is de verdachte met haar twee minderjarige kinderen (toen 5 en 7 jaar) via Turkije naar Syrië uitgereisd. De verdachte heeft over de reis via Turkije naar Syrië uitvoerig verklaard. De rechtbank merkt hierbij op dat er diverse momenten waren waarop de verdachte haar reis had kunnen afbreken maar dat zij dit niet heeft gedaan. Na aankomst in Syrië heeft de verdachte kort in een
madafa(een vrouwenhuis) verbleven, waar [persoon A] haar heeft opgehaald. Op 16 mei 2015 had de verdachte contact met haar moeder en zus en heeft zij verteld dat zij was getrouwd, dat haar echtgenoot werkzaam was als politieagent en dat zij een eigen woning had in Tabqa.
[persoon A] is een IS strijder die in 2018 door de rechtbank Rotterdam (niet onherroepelijk) bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar voor deelneming aan IS in de periode 12 augustus 2014 tot en met 5 juni 2017 (ECLI:NL:RBROT:2018:5872). In Syrië is [persoon A] na een wapentraining werkzaam geweest bij de
Hisba(h),een politie-eenheid van IS. Ook is [persoon A] werkzaam geweest dan wel paraat geweest als strijder voor IS. Uit het dossier blijkt dat [persoon A] op 9 mei 2016, dus bijna een jaar na zijn huwelijk met de verdachte, een verzoek heeft ingediend bij IS om binnen het leger te worden overgeplaatst naar het Bataljon Al Qadisssya met als reden dat hij ‘zin heeft in de strijd.’
Op 17 augustus 2015 heeft [persoon B] naar haar moeder een foto gestuurd waarop haar zoon en de zoon van de verdachte als kleine kinderen in een woonkamer te zien zijn met op een kast in diezelfde kamer een Kalasjnikov. De verdachte heeft verklaard dat zij wapens heeft gezien in dat huis. [persoon B] heeft bij de politie verklaard dat [persoon A] wapens had. [persoon C] , de derde vrouw met wie [persoon A] is getrouwd geweest, heeft bij de Belgische politie verklaard dat hij bewapend was en in het bezit was van een Kalashnikov, die hij meenam naar zijn werk. Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat [persoon A] zijn wapen meenam naar zijn werk.
Uit het WhatsApp-contact tussen [persoon B] en haar moeder is ook naar voren gekomen dat [persoon A] geld van [persoon D] kreeg om zijn tweede vrouw te onderhouden, dat [persoon A] over meerdere woningen beschikking heeft gehad en dat de gezinnen ook apart van elkaar hebben gewoond. In augustus 2015 heeft [persoon B] een bericht naar haar moeder gestuurd dat [persoon A] om de dag bij zijn tweede vrouw is. De gezinnen zijn gedurende de ten laste gelegde periode meerdere keren (soms heen en terug) verhuisd naar Raqqa en Tabqa en andere plaatsen. De gezinnen hebben daarna gezamenlijk in een woning gewoond in het laatste IS-bolwerk (Baghouz).
De verdachte en [persoon A] hebben tijdens hun huwelijk twee kinderen (geboren op 17 mei 2016 en 28 oktober 2017) gekregen.
In februari 2019 had [persoon B] contact met haar moeder en heeft zij verteld dat [persoon A] is overleden en dat dit is bevestigd door leden van IS. De verdachte heeft verklaard dat [persoon A] bij bombardementen op Baghouz gewond is geraakt en daarbij is omgekomen. De verdachte heeft daarna met haar vier kinderen in de kampen Al-Hol en Al-Roj verbleven.
Op grond van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, in de periode vanaf haar uitreis tot haar aankomst in kamp Al-Hol, lid is geweest van IS en gedragingen heeft ondersteund die bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van die organisatie en daardoor heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt bovendien uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoot die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ten aanzien van dit feit het ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden.
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte toen zij in de kampen verbleef, nog enige deelnemingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte conform het standpunt van de officier van justitie vrijspreken van de ten laste gelegde deelname voor zover dit ziet op de periode na 1 februari 2019.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 mei 2015 tot en met 1 februari 2019 tezamen en in vereniging heeft deelgenomen heeft aan de terroristische organisatie IS.
4.3.
Bewijsbeslissing feit 2
4.3.1.
Beoordeling
Aansluitend op de overwegingen met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hiervoor reeds weergegeven feitelijke vaststellingen in samenhang met de overige door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder A, B, C, D en F opgesomde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, zoals aangegeven in de bewezenverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt bovendien uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoot die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook ten aanzien van dit feit het tenlastegelegde medeplegen met betrekking tot een deel van de handelingen bewezen kan worden.
De verdachte heeft samen met haar echtgenoot zichzelf en/of anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft tot het plegen van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde terroristische misdrijven.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd (onderdeel E). De verdachte wordt van dat onderdeel dan ook vrijgesproken.
Uit het dossier volgt evenmin dat de verdachte toen zij in de kampen verbleef, enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen voor zover die zien op de periode na 1 februari 2019.
4.4.
Bewijsbeslissing feit 3
Niet ter discussie staat dat de verdachte in mei 2015 haar twee minderjarige kinderen heeft meegenomen naar het strijdgebied in Syrië. De verdachte heeft verklaard dat zij voor haar uitreis niet bekend was met de (ook voor haar kinderen) gevaarlijke situatie in het IS-gebied. De rechtbank acht dat niet aannemelijk geworden. De verdachte wist dat het daar oorlog was. De gevaarlijke situatie in het IS-gebied, zoals de bombardementen, werd in 2014 en 2015 (in aanloop naar de uitreis van de verdachte) uitgebreid uitgelicht in diverse media. Dat de verdachte wist van de gevaarlijke situatie aldaar, kan ook worden afgeleid uit het feit dat de verdachte bewust niemand heeft ingelicht over haar uitreis. De rechtbank verwijst ook naar hetgeen hiervoor onder 4.2.2 is overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door op deze wijze te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er gevaar zou kunnen ontstaan en heeft zij hiermee haar twee minderjarige kinderen in een hulpeloze toestand gebracht. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in hulpeloze toestand
latenvan haar twee minderjarige kinderen. Uit het dossier is gebleken dat de verdachte in ieder geval in 2017 weg wilde uit IS-gebied. De verklaring van [persoon B] ondersteunt de verklaring van de verdachte op dit punt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dit ziet op de periode na 31 januari 2019 nu zij zich vanaf dat moment met haar kinderen in de kampen bevond en zich niet langer in het strijdgebied bevond.
4.5.
Bewijsbeslissing feit 4
Het onder 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
1
zij in de periode van 1 mei 2015 tot en
met
1 februari 2019in Nederland en Syrië,
(
telkens) tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), welke organisatie tot oogmerk had en/of
heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of
dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk
(zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel
176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie
van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de
Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk
en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of
gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de
Wet wapens en munitie)
2.
zij in de periode van 1 mei 2015 tot en
met
1 februari 2019in Nederland en Syrië,
meermalen, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of
157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van
Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of
levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te)
begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
2. gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van het
misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij,
verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische
organisaties zoals Islamitische Staat (IS), eigen te maken en
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en verblijven in het
strijdgebied in Syrië en
C. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie zoals
IS gecontroleerd gebied en gedurende enige tijd te verblijven in het
strijdgebied in Syrië en
D. zich te voegen bij mededaders en/of IS strijders en
(op Islamitische wijze) een huwelijk aan te gaan met de IS strijder [persoon A]
en een gezamenlijke huishouding te voeren met personen die eveneens deelnamen aan IS en
F. in Syrië (een of meer) (automatisch(e)) vuurwapen(s) te gebruiken
en/of te dragen en/of voorhanden te hebben,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of
brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden
gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
3.
zij in de periode van 1 mei 2015 tot en met
1 februari 2019in
Syrië, opzettelijk haar minderjarige kinderen genaamd
[persoon E] , geboren op [geboortedatum 2]
2007
en
[persoon F] , geboren op [geboortedatum 3] 2009
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van
[persoon E] en [persoon F] ,
krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht,
immers heeft zij,
verdachte, terwijl zij wist dat [persoon E]
en [persoon F] gedurende bovengenoemde periode (mede
gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet konden verweren en
beschermen en in een veilige situatie konden brengen,
met die [persoon E] en [persoon F]
gereisd naar en die [persoon E]
en [persoon F] meegenomen naar en
langdurig laten verblijven in gebieden
waar gewapende conflicten aan de gang waren en oorlogsgeweld
heerste en daarbij die [persoon E] en [persoon F]
blootgesteld aan gevaren.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit op die wijze begaan dat:
4.
zij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 6 juni 2021
,te Syrië, opzettelijk een minderjarige, te weten:
[persoon F] , geboren op [geboortedatum 3] 2009,
heeft onttrokken en onttrokken heeft gehouden aan het wettig over die
minderjarige gestelde gezag van de vader, [persoon G] , immers
heeft verdachte het kind in strijd met de afspraken meegenomen naar
het buitenland en het kind in het buitenland gehouden en niet
teruggebracht naar Nederland,
terwijl die minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren oud was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;

2.

medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf;

3.

opzettelijk iemand tot wiens verzorging zij krachtens wet verplicht is, in hulpeloze toestand brengen, meermalen gepleegd;

4.

opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met haar kinderen op 7 mei 2015 uitgereisd naar Syrië. Via internet had zij de in Syrië woonachtige jihad-strijder [persoon A] en zijn vrouw leren kennen. Zij heeft zich daarbij gevoegd en is korte tijd daarna - als tweede vrouw - getrouwd met [persoon A] . De verdachte heeft met haar echtgenoot een gezamenlijke huishouding gevoerd en hem zo in staat gesteld voor IS actief te zijn. De verdachte heeft bijna vier jaar in het strijdgebied verbleven tot de val van het kalifaat.
Organisaties als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. In de bewezen verklaarde periode zijn door dergelijke organisaties in Syrië op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangen en burgers. Veel van die misdrijven werden gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbijgegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied heeft getroffen. Hoewel zij niet persoonlijk verantwoordelijk heeft deelgenomen aan de door IS gepleegde misdrijven heeft zij door zich aan te sluiten bij deze organisatie die misdrijven wel ondersteund en mogelijk gemaakt.
Verder heeft de verdachte haar minderjarige kinderen in een hulpeloze toestand gebracht door met hen naar het strijdgebied in Syrië te reizen en daar te verblijven. In plaats van hun veiligheid en geborgenheid te bieden, heeft de verdachte hen meegenomen naar een gebied waar sprake was van een gewapend conflict. De verdachte heeft haar dochter onttrokken aan het gezag van haar vader. De vader had ingestemd met een kortdurende vakantie naar Turkije. De verdachte heeft zich niet aan deze afspraak gehouden en heeft haar dochter meegenomen naar Syrië. En heeft daar vervolgens jarenlang verbleven. De rechtbank neemt de verdachte dit ook zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal dit verder niet betrekken in de strafmaat.
7.1.1.
Rapportages
GZ-psycholoog drs. [GZ-psycholoog] en forensisch milieuonderzoeker [milieuonderzoeker] hebben een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 januari 2024. Dit rapport houdt het volgende in:
Bij de verdachte is sprake van een posttraumatische-stress stoornis (PTSS) en trekken van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De verdachte is naïef en makkelijker beïnvloedbaar. Deze stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde ook aanwezig en waren van invloed op haar keuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Op het moment van uitreizen zat de verdachte in moeilijke omstandigheden, waardoor ze
Te meer kwetsbaar en beïnvloedbaar was. In de optiek van de verdachte was de uitreis de enige uitweg uit een situatie waarin ze zich aan alle kanten klem voelde zitten.
Geadviseerd wordt dan ook om de eerste drie tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. Voor wat betreft het vierde ten laste gelegde feit adviseert rapporteur om dit feit volledig aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte was zich ervan bewust dat ze haar dochter het contact met haar vader zou ontnemen en heeft hierin een bewuste keuze gemaakt. Op basis van het klinisch oordeel wordt ingeschat dat de kans op recidive met een geweldsdelict laag is. Gesteld wordt dat het risico op recidive met gewelddadig extremisme als laag wordt ingeschat. Geadviseerd wordt om de verdachte na haar detentie een ambulante behandeling te bieden gericht op de aanwezige PTSS en op het verstevigen van haar eigen identiteit. Geadviseerd wordt haar terugkeer in de maatschappij geleidelijk te laten plaatsvinden middels een tussenstap in een vorm van begeleid wonen. Indien haar kinderen ook bij haar komen wonen is het daarnaast van belang om te laten onderzoeken in hoeverre zij in haar rol als moeder begeleiding nodig heeft. Geadviseerd wordt om betrokkene te begeleiden in het vergroten van haar algemene kennis, haar kennis van de democratie en haar kennis op het gebied van de islam. Geadviseerd wordt om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waaraan een aantal bijzondere voorwaarden worden verbonden. Ingeschat wordt dat de verdachte zich aan opgelegde bijzondere voorwaarden zal houden.
Het duidingsrapport van de NTA gedateerd 30 november 2023 houdt onder meer het volgende in.
Onder invloed van extremistische opvattingen, personen en propaganda heeft de
verdachte gekozen om fysiek contact te leggen met een extremistisch persoon die
in ISIS-gebied verbleef. Ze wist van de strijd in Syrië af en wist ook dat het kalifaat
was uitgeroepen. De verdachte was van mening dat het leven in het kalifaat haar mogelijk een beter leven als moslima zou opleveren. Haar keuze om af te reizen onderbouwde ze
destijds met extremistische argumenten met betrekking tot
hijra, echter persoonlijke
argumenten wogen hierin ook zeker mee. Terugkijkend op haar uitreis, betreurt de verdachte haar keuzes. Er is bij de verdachte sprake van een basaal kennisniveau met betrekking tot haar islamitische geloofsbeleving. Haar geloofsbeleving vertaalt ze momenteel niet naar politieke opvattingen die te plaatsen zijn in een extremistisch of ander ideologisch denkkader. De verdachte hanteert op dit moment geen extremistische opvattingen die te plaatsen zijn in een extremistisch denkkader. Uit de gesprekken met de rapporteurs blijkt dat de verdachte geen extremistische opvattingen hanteert die geweld legitimeren. De verdachte is door een gebrek aan kennis wel beïnvloedbaar door zowel positieve als negatieve invloeden, ondanks dat ze wel goed in staat is te reflecteren op haar verleden. Persoonlijke begeleiding is nodig om haar tegen extremistische invloeden en personen te beschermen, omdat ze zelf onvoldoende instrumentaria hiervoor heeft.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
15 januari 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft een moeilijke jeugd gehad, waarbij zij vanaf jonge leeftijd geconfronteerd is met huiselijk geweld. Zij heeft in haar jeugd in blijf-van-mijn-lijfhuizen gezeten. Toen zij volwassen was, is zij zelf slachtoffer geworden van huiselijk geweld en heeft zij op opvanglocaties verbleven. Zij bekeerde zich hier tot de islam en vond steun in het geloof.
De verdachte maakt nog steeds een kwetsbare indruk. Daarnaast is nog onduidelijk waar zij na detentie gaat wonen en in hoeverre zij in staat is om zelfstandig een stabiel leven op te bouwen. Zij heeft moeite om grenzen aan te geven en zij lijkt enigszins beïnvloedbaar te zijn. De verdachte is bereid aan haar problemen te werken en staat open voor hulpverlening. Zij toont zich daarbij realistisch in de mogelijkheden voor de toekomst en zij probeert te doen wat het beste is voor zichzelf en vooral voor haar kinderen. Het risico op recidive evenals het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op extremistisch geweld wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt bij oplegging van een voorwaardelijk strafdeel hieraan een aantal (hier na te noemen) bijzondere voorwaarden te verbinden.
7.2.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de conclusies van de psycholoog en door hetgeen op de terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank maakt hierbij geen onderscheid tussen het onder 4 ten laste gelegde feit en de overige feiten. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waardoor de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan haar zij toe te rekenen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat de verdachte bijna vier jaar in Syrië is gebleven, zij in Syrië is getrouwd met een IS-strijder en zij gebruik heeft gemaakt van de voorzieningen van IS. Daarnaast heeft zij haar kinderen meegenomen naar het strijdgebied. De verdachte heeft haar dochter onttrokken aan het gezag van de vader, waardoor hij zijn dochter meerdere jaren heeft moeten missen en zich veel zorgen heeft gemaakt over de veiligheid van zijn dochter. Dit heeft bij hem een diep gevoel van verlies veroorzaakt, blijkens zijn slachtofferverklaring. Wel heeft de rechtbank kennis genomen van het gedrag en huiselijk geweld van het slachtoffer jegens de verdachte, die volgens de verdachte mede een aanleiding hebben gevormd tot het uitreizen als vlucht uit moeilijke omstandigheden.
In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met dat de hierboven beschreven psychische problematiek van de verdachte waardoor de feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen. Voorts neemt de rechtbank bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf mee dat de verdachte samen met haar vier kinderen meerdere jaren in de kampen Al-Hol en Al-Roj heeft verbleven waar de leefomstandigheden erbarmelijk waren.
Ten slotte heeft het verblijf in IS-gebied en de kampen bij haar kinderen psychisch en lichamelijk leed veroorzaakt. Dit heeft de verdachte niet gewild. Nu de rechtbank in sterkere mate dan de officier van justitie deze omstandigheden betrekt bij de strafmaat zal een lagere gevangenisstraf worden opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegend tegen de achtergrond van de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de hiervoor vermelde (persoonlijke) omstandigheden, acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd overnemen. De verdachte heeft verklaard dat zij bereid is zich te houden aan de bijzondere voorwaarden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard van het delict, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de psychische problematiek bij de verdachte, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 35.000,- aan materiële schade en een vergoeding van € 210.000,- aan immateriële schade.
Zoals door de officier van justitie is voorgesteld en door de raadsvrouw is bepleit, zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 255, 279, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 15 (vijftien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde wordt verplicht zich te melden bij Reclassering Nederland. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij de privacy van de veroordeelde zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden;
de veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan behandeling door de ambulante forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De eventuele behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde wordt na de detentieperiode verboden, direct of indirect, contact te (laten) leggen, zoeken en of hebben met onderstaande personen die genoemd worden in het proces-verbaal, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht.
• Personen met wie zij gedetineerd heeft gezeten op de TA Zwolle
• Personen die naar zij weet of heeft kunnen weten, zijn veroordeeld voor of
worden verdacht van (deelname of medeplichtigheid aan) een terroristisch
misdrijf.
Een uitzondering wordt gemaakt voor mevrouw [persoon B] (geboortedatum [geboortedatum 4] -1988), omdat hun kinderen halfbroers/halfzussen zijn.
4. Voor de controle op de contactverboden zal samenwerking gezocht worden met de politie;
de veroordeelde wordt verplicht haar medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Indien de reclassering dit nodig acht, zal zij hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont of met andere instanties.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaartde benadeelde partij [persoon G]
niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 februari 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2015 tot en
met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten
Islamitische Staat (IS), althans (een) organisatie(s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of
heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te
weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of
dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157
Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk
(zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of
bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel
176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie
van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de
Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk
en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of
gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de
Wet wapens en munitie)
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2015 tot en
met 2 november 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of
157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van
Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of
levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te)
begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het
misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij,
verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende
Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische
organisaties zoals Islamitische Staat (IS), eigen te maken en/of
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het
strijdgebied in Syrië en/of
C. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het
strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie zoals
IS gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd te verblijven in het
(strijd)gebied in Syrië en/of
D. zich te voegen bij een of meer mededader(s) en/of IS strijder(s)
althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische
organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
(op Islamitische wijze) een huwelijk aan te gaan met de IS strijder [persoon A]
en/of een gezamenlijke huishouding te voeren met een of
meer person(en) die (eveneens) deelnam(en) aan IS, althans (telkens)
(een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deel te nemen en/of bij te
dragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische
organisatie IS(IS/IL), althans (een) organisatie(s) die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. in Syrië (een of meer) (automatisch(e)) vuurwapen(s) te gebruiken
en/of te dragen en/of voorhanden te hebben,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of
brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden
gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
3.
zij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 2 november 2022 in
Nederland, Turkije en/of Syrië, meermalen, tezamen en in vereniging
met een ander opzettelijk haar minderjarige kind(eren) genaamd
[persoon E] , geboren op [geboortedatum 2]
2007
en
[persoon F] , geboren op [geboortedatum 3] 2009
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van
[persoon E] en [persoon F] ,
krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht
en/of in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft zij,
verdachte, terwijl zij wist dat [persoon E]
en [persoon F] gedurende bovengenoemde periode (mede
gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet konden verweren en/of
beschermen en/of in een veilige situatie konden brengen, (telkens),
met die [persoon E] en [persoon F]
gereisd naar en/of die [persoon E]
en [persoon F] meegenomen/gebracht naar en/of
langdurig laten verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en)
waar gewapende conflicten aan de gang waren en/of oorlogsgeweld
heerste en/of
(daarbij) die [persoon E] en [persoon F]
blootgesteld aan gevaren;
4.
zij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 6 juni 2021, te Nederland,
Turkije en/of Syrië, opzettelijk een minderjarige, te weten:
[persoon F] , geboren op [geboortedatum 3] 2009,
heeft onttrokken en onttrokken heeft gehouden aan het wettig over die
minderjarige gestelde gezag van de vader, [persoon G] , immers
heeft verdachte het kind in strijd met de afspraken meegenomen naar
het buitenland en het kind in het buitenland gehouden en niet
teruggebracht naar Nederland,
terwijl die minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren oud was.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHDHA:2023:2570 van 20 december 2023
2.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 463, nr. 10 p. 10
4.vgl. HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011 ECLI:NL:HR:2011:BO9814.