ECLI:NL:RBROT:2024:12280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/10/649263 HA ZA 22-996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording en teruggave van kunstwerken in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert de kunstverzamelaar dat de advocaat rekening en verantwoording aflegt over de kunstwerken die hij onder zich heeft. De kunstverzamelaar stelt dat de advocaat een aantal kostbare kunstwerken heeft meegenomen uit de opslag en deze niet heeft teruggegeven. De procedure omvat een reeks van eerdere rechtszaken tussen de partijen, waarin de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat de kunstverzamelaar de eigenaar is van de kunstwerken. De advocaat voert verweer en stelt dat hij de werken niet meer in zijn bezit heeft, maar deze heeft teruggegeven aan een derde partij. De rechtbank oordeelt dat de kunstverzamelaar niet kan aantonen dat de advocaat de werken zonder recht houdt, en wijst de vorderingen van de kunstverzamelaar af. De kunstverzamelaar wordt veroordeeld in de proceskosten van de advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/649263 / HA ZA 22-996
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te Rotterdam,
eisende partij,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
te Rotterdam,
gedaagde partij,
advocaat: mr. D.J. Moll te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘de kunstverzamelaar’ en ‘de advocaat’ worden genoemd.

1.Waar gaat de zaak over

Volgens de kunstverzamelaar heeft de advocaat een aantal van zijn kunstwerken onder zich, of heeft hij deze doorgegeven aan derden. De kunstverzamelaar wil dat de advocaat rekening en verantwoording aflegt over wat er is gebeurd met die kunstwerken. De kunstverzamelaar vordert ook dat de advocaat die kunstwerken aan hem teruggeeft en anders schadevergoeding betaalt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 22,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 12,
- de brieven van de rechtbank van 19 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 31 augustus 2023,
- de brieven van de rechtbank van 20 juli 2023 met een zittingsagenda,
- de correspondentie die leidde tot de beslissing van 21 augustus 2023 om de zitting aan te houden zoals verzocht,
- de brieven van de rechtbank van 12 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 16 mei 2024,
- de op 6 mei 2024 toegezonden akte uitlating na vragen rechtbank, tevens wijziging eis en overlegging producties van de kunstverzamelaar, met producties 23 tot en met 27,
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de aanhouding van de zaak vanwege schikkingsonderhandelingen tussen partijen,
- het bericht dat geen schikking is bereikt,
- de antwoordakte van de advocaat, met producties 13 tot en met 16,
- de nieuwe mondelinge behandeling op 21 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

3.De feiten

3.1.
De kunstverzamelaar heeft in de loop der tijd een aantal kostbare kunstvoorwerpen aangeschaft. Een deel van die kunstwerken was opgeslagen bij Crown Fine Art te Amsterdam (hierna: Crown).
3.2.
Gedaagde was in de relevante periode advocaat en hij heeft in onder meer in die hoedanigheid de kunstverzamelaar enige tijd bijgestaan.
3.3.
Op enig moment voelde de kunstverzamelaar zich bedreigd door derden. De advocaat heeft daarop de kunstverzamelaar in contact gebracht met het beveiligingsbedrijf [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]) van [naam] (hierna: [naam]), die ook het bedrijf [naam bedrijf 2] dreef (hierna: [naam bedrijf 2]).
3.4.
De kunstverzamelaar heeft op 21 mei 2017 ten behoeve van [naam bedrijf 1] een stil pandrecht gevestigd op alle roerende zaken die hij had opgeslagen bij Crown. Dit stille pandrecht is op 23 mei 2017 omgezet in een vuistpandrecht.
3.5.
Omdat de kunstverzamelaar de opslag van kunstvoorwerpen bij Crown niet langer op zijn naam wilde hebben staan, heeft hij met de advocaat en [naam]/[naam bedrijf 2] op 23 mei 2017 een driepartijenovereenkomst gesloten. Daarin staat onder meer:

[De kunstverzamelaar, rb.] heeft aangegeven de opslag (119 m2) niet meer op zijn naam te willen hebben en met deze reden de volledige opslag over te zetten op de firma [naam bedrijf 2] met als enig aandeelhouder [naam].
Per 24 mei 2017 zal alle huidige opslag (119 m2) van goederen worden doorbelast aan [naam bedrijf 2] [...J.
Vanaf deze dag zijn de volgende personen gemachtigd tot bezoek, en uitslag van goederen:
-[naam]
-[de advocaat, rb.].
3.6.
De advocaat heeft op 2 juni 2017 dertien kunstwerken van de kunstverzamelaar meegenomen uit de opslag bij Crown. Het gaat om de werken aangeduid die in een taxatierapport van taxatiebureau Apresa van 6 januari 2010 zijn aangeduid met de codes/afkortingen APO 1, APO2, COR 1, COR 2, KOE 1, MAR 1, MAR 2, SCH 2, TRO 1, VER 1, VER 2, REM 3 en REM 4. De werken KOE 1, COR 2, VER 1, VER 2 en HEL 1 zijn op enig moment gestolen maar door de politie teruggevonden.
3.7.
Ook [naam] heeft een aantal kunstwerken van de kunstverzamelaar meegenomen uit de opslag bij Crown. [naam bedrijf 1] heeft als pandhouder een aantal kunstwerken van de kunstverzamelaar laten veilen. De kunstverzamelaar heeft met [naam], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] op 24 maart 2020 een (eerste) vaststellingsovereenkomst gesloten.
3.8.
[naam]/ [naam bedrijf 1] schreef in een e-mailbericht van 29 april 2021 aan de raadsman van de kunstverzamelaar:

Hierbij bevestig ik op verzoek van[de advocaat]
dat de volgende werken zijn teruggebracht: REM1, REM2, COR1, MAR1, MAR2, DAA3 en SMI6
Dit om hier geen misverstand over te laten bestaan.”
3.9.
De kunstverzamelaar en de advocaat hebben eerder al (minstens) twee procedures gevoerd bij deze rechtbank.
De procedure met kenmerk C/10/588178 HA ZA 19-1188 betrof de vraag wie rechthebbende was op de vijf werken die de politie had teruggevonden. De rechtbank heeft bij vonnis van 25 november 2020 geoordeeld dat de kunstverzamelaar de eigenaar was en dat aan de advocaat geen (tweede) pandrecht noch een retentierecht toekwam (ECLI:NL:RBROT:2020:11202). Het gerechtshof Den Haag heeft dit vonnis in hoger beroep bekrachtigd bij arrest van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:1998).
3.10.
In de procedure met kenmerk C/10/595669 HA ZA 20-426 vorderde
de advocaat betaling door (onder meer) de kunstverzamelaar voor verrichte werkzaamheden. Deze vordering is gedeeltelijk toegewezen (zie ook het eindvonnis van 29 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5312). De kunstverzamelaar vorderde (in reconventie) onder meer het afleggen van rekening en verantwoording “
over (de locatie van, dan wel bruto en netto opbrengst van) alle zaken die hij onder zijn feitelijke macht (al dan niet middels derden) heeft verkregen, een en ander in de ruimste zin des woords”. De rechtbank heeft deze tegenvordering afgewezen, met de motivering, samengevat, dat de kunstverzamelaar te weinig had gesteld waardoor de rechtbank geen wettelijke of contractuele grondslag voor deze vordering kon aanwijzen. Het gerechtshof Den Haag heeft het tussenvonnis (ECLI:NL:RBROT:2020:11337) bekrachtigd bij arrest van 30 augustus 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:1562).
3.11.
Op 7 september 2021 is op een zitting in een procedure tussen de kunstverzamelaar en [naam] een tweede vaststellingsovereenkomst gesloten. In het proces-verbaal van schikking staat onder meer dat de kunstverzamelaar € 200.000 zal betalen aan [naam]. Ook staat daarin:

Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben. Partijen verklaren uitdrukkelijk voor nu en in de toekomst geen vorderingen meer op elkaar te hebben, behoudens voor zover partijen in de toekomst mogelijk met elkaar mochten contracteren. […]
Deze overeenkomst is niet vatbaar voor ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming.

4.Het geschil

4.1.
De kunstverzamelaar vordert na eiswijziging en na correctie van een schrijffout ter zitting om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In het incident:
I. de advocaat te gebieden om binnen 5 dagen na het te dezen te wijzen vonnis
rekening en verantwoording af te leggen voor wat betreft zijn beheer over goederen van de kunstverzamelaar, zoals gespecificeerd in het Apresa-rapport met de afkortingen/nummers: REM 3, REM 4, COR 1, MAR 1, MAR 2, DAA 3, SMI 6, Adler (nr 312) en Frères (nr. 334), en wel op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000 per dag dat de advocaat hiermee in gebreke blijft, althans een nader door de rechtbank in redelijkheid te bepalen dwangsom; en
In de hoofdzaak:
II. de advocaat te gebieden om binnen 5 dagen na het te dezen te wijzen vonnis goederen van de kunstverzamelaar, zoals gespecificeerd in het Apresa-rapport met de afkortingen/nummers: REM 3, REM 4, COR 1, MAR 1, MAR 2, DAA 3, SMI 6, Adler (nr 312) en Frères (nr. 334), dan wel de goederen waarvan komt vast te staan dat die nog niet zijn teruggeleverd aan de kunstverzamelaar, en ook niet zijn vervreemd aan derden, aan de kunstverzamelaar af te geven, en wel op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000 per dag dat de advocaat hiermee in gebreke blijft, althans een nader door de rechtbank in redelijkheid te bepalen dwangsom; dan wel
III. zal verklaren voor recht dat de advocaat aansprakelijk is voor de schade die
de kunstverzamelaar lijdt, althans heeft geleden of zal lijden als gevolg van zijn nalaten om aan de vordering onder II te voldoen;
en
de advocaat zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan de kunstverzamelaar, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
en
IV. de advocaat zal veroordelen in de kosten van het geding, te voldoen binnen veertien (14) dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
De advocaat voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de kunstverzamelaar, althans tot afwijzing van diens vorderingen, met veroordeling van de kunstverzamelaar in de integrale proceskosten, begroot op € 4.840 (20 uur x € 200 ex btw advocatensalaris + € 314 griffierecht) dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident en de hoofdzaak

eiswijziging
5.1.
De kunstverzamelaar heeft zijn eis gewijzigd. Tegen deze eiswijziging, die ten dele een eisvermeerdering inhoudt, is geen bezwaar gemaakt en de rechtbank ziet ook ambtshalve geen bezwaar. Deels is ook sprake van een eisvermindering. Die is altijd toegestaan. Bij de beoordeling zal de rechtbank dus uitgaan van de gewijzigde eis zoals weergeven onder 4.1 hierboven.
Daarin is ook verwerkt de wijziging op de eerste zitting van een schrijffout, waar aanvankelijk DAA 6 stond moest dat DAA 3 zijn. De advocaat was het daarmee eens.
5.2.
De kunstverzamelaar heeft op de tweede zitting zijn vordering I en ook de vorderingen over de twee lampen, aangeduid als Adler (nr 312) en Frères (nr. 334), ingetrokken. Hierover hoeft de rechtbank dus niet meer te oordelen.
5.3.
Niet in geschil is dat de resterende vorderingen, uitgaande van de stellingen van de kunstverzamelaar en de omschrijvingen in het Apresa-rapport, zien op de navolgende werken (hierna: de zeven werken):
- COR 1, getaxeerd op € 350.000 en omschreven als:
“Corot, Camille Jean Baptiste ((Parijs 1796-.Ville d’Avray 1875)
olieverf op doek, 52 x 100 cm
“Heuvellandschap met passanten”
linksonder gesigneerd
(restauratie)
spieraam nummer: AZ 95 S”
- DAA 3, getaxeerd op € 4.500 en omschreven als:
“Daalhoff. Henri van
olieverf op doek, 50 x 42 cm,
in eikenhouten profiellijst
“Doorkijk in huis”
linksonder gesigneerd”
- MAR 1, getaxeerd op € 60.000 en omschreven als:
“Maris, Jacob (Jacobus Hendricus, Den Haag 1837-Karlsbad 1899
olieverf op doek, 68 x 45 cm,
in vergulde ornamentenlijst
“Landschap met pad langs boerderij/molen met twee boerinnen”
rechtsonder gesigneerd”
- MAR 2, getaxeerd op € 32.500 en omschreven als:
“Maris, Jacob (Jacobus Hendricus, Den Haag 1837-Karlsbad 1899
olieverf op doek, 27 x 35 cm,
in vergulde ornamentenlijst
“Te Maassluis”
rechtsonder gesigneerd”
- SMI 6, getaxeerd op € 1.500 en omschreven als:
“Smits van Burgst, Niels
olieverf op doek op paneel (marouflé),
28 x 24 cm,
in deels vergulde profiellijst
“St. Catherine's Doek, London”,
linksonder gesigneerd en gedateerd Juni ‘97”
- REM 3, getaxeerd op € 20.000 en omschreven als:
“Rembrandt Harmensz. van Rijn
ets, 8.3 x 5.8 cm
“Rembrandt Harmensz. van Rijn
ets, 11.4 x 16.8 cm, in profiellijst
“St. Jerome kneeling in prayer, looking Down”
rechtsboven onduidelijk geëtste signatuur en f 1635
B(artsch) 102, enige staat
afgesneden op plaatrand
(in omslag)”
- REM 4, getaxeerd op € 20.000 en omschreven als:
“The Turband soldier on horseback”
rechtsboven geëtst monogram in spiegelbeeld
B(artsch)139, enige staat circa 1632
afgesneden op de plaatrand
(in omslag)”.
vordering I (in het incident) tot het afleggen van rekening en verantwoording
5.4.
Vordering I is ingetrokken. De rechtbank hoeft alleen nog over de proceskosten in het incident te beslissen.
5.5.
De kunstverzamelaar moet de proceskosten in het incident van de advocaat vergoeden. Zoals in 3.11 hierboven staat, is al eerder door de rechter uitgemaakt dat de advocaat geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen tegenover de kunstverzamelaar. Die beslissing zag ook op de hier aan de orde zijnde kunstvoorwerpen. Tegen die beslissing staat inmiddels geen gewoon rechtsmiddel meer open. Die eerdere beslissing heeft daardoor bindende kracht tussen partijen in de onderhavige procedure (“gezag van gewijsde”). Om die reden kon de vordering niet slagen. Op dat moment dat de vordering werd ingetrokken had de advocaat al verweer gevoerd en proceskosten gemaakt.
5.6.
De proceskosten in het incident worden begroot op € 614 aan salaris (tarief II, voor een vordering van onbepaalde waarde).
vordering II tot teruggave kunstvoorwerpen
5.7.
De kunstverzamelaar vordert dat de rechtbank de advocaat gebiedt om de zeven werken af te geven aan de kunstverzamelaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hij beroept zich op artikel 5:2 BW, dat luidt: “
De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen.
5.8.
De vordering gegrond op dit artikel kan alleen slagen indien komt vast te staan dat (i) de kunstverzamelaar eigenaar is van de werken waarvan hij afgifte verlangt, (ii) dat de advocaat deze werken houdt, en (iii) dat de advocaat deze werken zonder recht houdt.
5.9.
Partijen zijn het er over eens dat de advocaat de zeven werken onder zich heeft gehad. De advocaat stelt echter dat hij deze schilderijen niet meer in zijn bezit heeft omdat hij deze heeft teruggebracht naar [naam]. Ook de kunstverzamelaar gaat er inmiddels vanuit dat [naam] de zeven werken onder zich heeft. De advocaat kan dus niet als (rechtstreeks) houder van de zeven werken worden beschouwd.
5.10.
De kunstverzamelaar vindt echter dat de advocaat indirect – ‘middellijk’ – houder is van de zeven werken. Hij stelt dat [naam] deze werken houdt voor de advocaat, dat de advocaat dus in zijn macht heeft deze op te vorderen van [naam], en dat de kunstverzamelaar de werken dus kan opvorderen van de advocaat.
5.11.
De advocaat heeft voorafgaand aan de tweede zitting een schriftelijke verklaring van [naam] overgelegd waaruit naar voren komt dat [naam] de werken niet voor de kunstverzamelaar maar voor zichzelf houdt, en dat [naam] zich als eigenaar ervan beschouwt omdat hij met de kunstverzamelaar een schikking heeft getroffen waarin algehele kwijting over en weer is overeengekomen. Gelet op die verklaring van [naam] heeft de advocaat, die dit eerder niet weersprak, op de tweede zitting alsnog betwist dat de kunstverzamelaar eigenaar was van de zeven werken.
5.12.
De kunstverzamelaar vindt dat de advocaat zijn standpunt over de eigendom niet meer mag wijzigen, omdat het eigenaarschap van de kunstverzamelaar eerder door de advocaat is erkend.
Of sprake is van een gerechtelijke erkentenis laat de rechtbank in het midden. Vast staat dat de advocaat de zeven werken niet feitelijk onder zich heeft. De rechtbank ziet geen reden om te vermoeden dat [naam] de werken houdt voor en in opdracht van de advocaat. Er is geen rechtsverhouding gebleken tussen [naam] en de advocaat waaruit dit zou volgen. [naam] stelt zelf dat hij de werken voor zichzelf houdt. De advocaat stelt dat [naam] de werken niet voor hem houdt.
Op de tweede zitting heeft de rechtbank gevraagd hoe en waarom de werken door de advocaat aan [naam] zijn afgegeven. De advocaat verklaarde dat hij een tijdlang in Griekenland verbleef en afwilde van de werken van de kunstverzamelaar en van de met de opslag daarvan gemoeide kosten. Hij kon in die periode geen contact krijgen met de kunstverzamelaar, en nam toen contact op met [naam]. [naam] gaf aan dat de advocaat de werken aan hem kon afgeven. Dat is toen zo geregeld, aldus de advocaat, waarbij hem niet meer helemaal helder is wat er is opgehaald en wat er is weggebracht.
In reactie is namens de kunstverzamelaar niet betwist dat de kunstverzamelaar onbereikbaar was voor de advocaat, maar verklaard dat de advocaat gewoon mr. Borsboom had kunnen benaderen, die naar de advocaat wist toen al als raadsman van de kunstverzamelaar optrad. De advocaat verklaarde daarop dit niet te hebben overwogen, maar dat hij wel [naam] had gevraagd om aan de raadsman van de kunstverzamelaar te berichten dat de advocaat de zeven werken aan [naam]/[naam bedrijf 1] had teruggegeven.
De rechtbank constateert dat [naam]/[naam bedrijf 1] deze mededeling inderdaad heeft gedaan met de in 3.9 hierboven aangehaalde e-mail van 29 april 2021. Ook daaruit komt niet naar voren dat [naam] de zeven werken voor de advocaat is gaan houden. Dat de kunstverzamelaar eerder in de procedure heeft aangevoerd dat een eerder concept voor die e-mail is opgedoken waarin de term ‘onderbrengen’ in plaats van ‘terugbrengen’ wordt gebruikt maakt dat niet anders.
5.13.
De slotsom is dat de advocaat niet als houder van de zeven werken kan worden beschouwd, ook niet indirect. Hierop strandt vordering II tot teruggave. Er is immers niet aan de eisen van artikel 5:2 BW voldaan. Deze vordering zal worden afgewezen.
vordering III tot schadevergoeding
5.14.
De kunstverzamelaar vordert, voor het geval dat de advocaat de zeven werken niet teruggeeft, dat de rechtbank voor recht verklaart dat de advocaat aansprakelijk is voor de schade die de kunstverzamelaar lijdt. Dit geval doet zich voor, nu de rechtbank de advocaat niet zal veroordelen om de zeven werken terug te geven. De rechtbank zal dus vordering III beoordelen.
5.15.
De kunstverzamelaar klaagt er in wezen over dat de advocaat de zeven werken als zaakwaarnemer, opdrachtnemer dan wel bewaarnemer van de kunstverzamelaar onder zich hield maar deze aan [naam] uit handen heeft gegeven waardoor de kunstverzamelaar de grip op zijn kostbare eigendommen heeft verloren. De kunstverzamelaar beschouwt acht dit als een toerekenbaar tekortschieten door de advocaat als zaakwaarnemer, opdrachtnemer dan wel bewaarnemer, maar ook als onrechtmatig. De kunstverzamelaar stelt daarvan schade te hebben geleden en houdt de advocaat daarvoor aansprakelijk.
5.16.
De rechtbank is met de kunstverzamelaar eens dat de advocaat, toen hij de zeven werken niet langer in opslag wilde houden, deze in beginsel weer onder de hoede van de kunstverzamelaar moest brengen. De afgifte aan [naam] omstreeks eind april 2021 staat daarmee op gespannen voet.
De advocaat heeft echter [naam] verzocht om aan de kunstverzamelaar te melden dat de zeven werken aan hem waren afgegeven, en de kunstverzamelaar – althans diens raadsman – heeft die mededeling ook ontvangen. Dat tegen die afgifte aan [naam] vervolgens is geprotesteerd, of dat om afgifte aan de kunstverzamelaar of teruggave aan de advocaat is verzocht, is niet gesteld of gebleken. Dat een dergelijk verzoek niet succesvol zou zijn geweest is ook niet gesteld of gebleken. Iets meer dan vier maanden later hebben [naam] en de kunstverzamelaar, bijgestaan door hun raadslieden, op de rechtbank de tweede vaststellingsovereenkomst gesloten. De kunstverzamelaar wist op dat moment, althans kon en moest weten, dat [naam] de zeven werken onder zich had. Toch heeft hij in die overeenkomst finale kwijting verleend aan [naam] en verklaard niets meer van hem te vorderen te hebben.
Als de kunstverzamelaar met die afspraak beoogde afstand te doen van de zeven werken, hetgeen denkbaar is nu hij zich in de vaststellingsovereenkomst ook verplichtte tot betaling van € 200.000 aan [naam] en onbetwist is gesteld dat uitdrukkelijk was benoemd dat met de schikking ook het dispuut over de kunstwerken werd beslecht, dan heeft hij welbewust over de zeven werken beschikt. Dat die werken door de advocaat aan [naam] waren afgegeven stond in dat geval niet in de weg aan het door de kunstverzamelaar beschikken over zijn eigendommen. In dat geval heeft de kunstverzamelaar geen schade geleden omdat de zeven werken deel uitmaakten van de ‘uitruil’ die met het akkoord met [naam] tot stand kwam.
Als de kunstverzamelaar de tweede vaststellingsovereenkomst heeft gesloten zonder zich te realiseren dat hij [naam] met de kwijting een argument in handen gaf om te weigeren de zeven werken af te geven, dan komt dat voor zijn risico. Hij werd immers bijgestaan door zijn raadsman, die was geïnformeerd over de afgifte van de zeven werken aan [naam], en ter zitting is blijkbaar expliciet besproken dat de regeling (onder meer) ook de kunstwerken omvatte. Onder die omstandigheden valt de eventuele schade van de kunstverzamelaar niet meer aan eventuele fouten van de advocaat toe te rekenen.
De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen.
vordering IV tot vergoeding van de proceskosten
5.17.
De kunstverzamelaar zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de advocaat in de hoofdzaak.
De advocaat heeft primair verzocht om een volledige proceskostenvergoeding maar dat wordt afgewezen. De lat voor een volledige proceskostenvergoeding ligt volgens de Hoge Raad hoog (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV7828) en die wordt in dit geval niet gehaald. De vordering van de kunstverzamelaar was niet bij voorbaat kansloos.
5.18.
De proceskosten voor het incident en de hoofdzaak gezamenlijk worden vermeerderd met de ambtshalve op te leggen nakosten, op de wijze zoals vermeld in de beslissing.
5.19.
De proceskosten van de advocaat worden begroot op:
- griffierecht € 314
- salaris voor zijn advocaat
(3½ punt × tarief II ad € 614 per punt) € 2.149
- nakosten
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
€ 178 +
Totaal € 2.641.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt de kunstverzamelaar in de proceskosten van de advocaat, tot op heden begroot op € 614,
in de hoofdzaak
6.3.
wijst de vorderingen af,
6.4.
veroordeelt de kunstverzamelaar in de proceskosten van de advocaat, tot op heden begroot op € 2.641,
in het incident en in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de kunstverzamelaar de proceskosten moet vergoeden binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
6.6.
als de kunstverzamelaar niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de kunstverzamelaar € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
[2517/1885]