In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 29 september 2023, zijn meerdere zaken behandeld die betrekking hebben op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, eigenaar van vier onroerende zaken, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor het belastingjaar 2021. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarden ongewijzigd blijven. Eiser betoogde dat verweerder in de bezwaarfase niet alle verzochte gegevens heeft verstrekt, wat in strijd zou zijn met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. De rechtbank oordeelde dat verweerder inderdaad niet alle gevraagde informatie had verstrekt, maar dat eiser hierdoor niet benadeeld was, omdat de gegevens in beroep alsnog waren overgelegd.
De rechtbank heeft de waarde van de onroerende zaken beoordeeld aan de hand van taxatierapporten en concludeerde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld. Eiser voerde aan dat de waarde van de onroerende zaken te hoog was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de staat van onderhoud en de verhuursituatie. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de taxatie op een juiste manier was uitgevoerd.
Daarnaast heeft eiser verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende eiser een schadevergoeding toe van € 50,-. Verweerder en de Staat werden veroordeeld tot betaling van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de informatieplicht van de verweerder in de bezwaarfase en de beoordeling van WOZ-waarden op basis van vergelijkingsobjecten.