4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Beoordeling van het geschil
De informatievoorziening in de bezwaarfase
6. In de nadere aanvulling van het bezwaarschrift van 23 juni 2020 heeft (de gemachtigde van) eiser onder meer verzocht om (voor het plaatsvinden van de hoorzitting) de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren te verstrekken. Verweerder heeft deze op de zaak betrekking hebbende stukken weliswaar ter inzage gelegd, maar was niet bereid om deze aan de gemachtigde van eiser te sturen. Volgens eiser is verweerder hierbij voorbij gegaan aan de artikelen 6:17, van de Awb en 40, lid 2, van de wet WOZ.
7. Eisers betoog kan niet leiden tot de door hem beoogde gevolgen. In het belastingjaar 2019 was geen sprake meer van een wettelijke bepaling (artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ; tekst voor 1 oktober 2016) waarin regels zijn gesteld met betrekking tot de verstrekking van gegevens die ten grondslag liggen aan een vastgestelde waarde. Weliswaar bepaalt artikel 40a van de Wet WOZ, zoals dat in werking is getreden op 1 oktober 2016 en gold voor woningen in het belastingjaar 2019, dat eenieder op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, kan inzien of verstrekt krijgen bij het loket voor openbare WOZwaarden, maar hetgeen waar eiser om heeft verzocht is geen waardegegeven in de zin van deze bepaling. Dit betekent dat de Wet WOZ thans geen lex specialis meer kent waarin de openbaarmaking van gegevens die aan een waardebepaling ten grondslag liggen uitputtend wordt geregeld. Het vervallen van artikel 40, tweede lid, (oud) van de Wet WOZ brengt ook niet met zich dat de daarin in aanvulling op de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geldende inlichtingenplicht thans rechtstreeks aan het algemene bestuursrecht kan worden ontleend. Van een op een bestuursorgaan rustende wettelijke inlichtingenplicht is slechts sprake binnen de kaders van een bezwaar- of beroepsprocedure, waar verweerder gehouden is op een geschil betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen en/ of aan een belanghebbende toe te zenden. Een bepaling waarin is geregeld dat aan eenieder dan wel aan een belanghebbende op aanvraag stukken worden toegezonden is in de Awb noch in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen opgenomen. Wel kan een burger die informatie wenst te ontvangen zich tot een bestuursorgaan wenden met een verzoek daartoe onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur. Dat eiser een dergelijk verzoek heeft gedaan en dat verweerder reactie daarop gevolgen dient te hebben voor de juridische houdbaarheid van de uitspraak op bezwaar en/of de waardebeschikking is echter gesteld noch gebleken.
8. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is onder meer verwezen naar de door hem overgelegde matrix. In deze matrix is de waarde van de woning getaxeerd op € 217.000. Naast gegevens van de woning, bevat deze matrix gegevens van een drietal (vergelijkings)objecten, te weten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle gelegen te [plaats] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, geslaagd in zijn bewijslast. Weliswaar verschillen de woning (hoekwoning) en de vergelijkingsobjecten (rijwoningen) voor wat betreft het woningtype, maar voor wat betreft het bouwjaar, ligging en omvang zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning op de peildatum.
11. Daarnaast heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met de door hem overgelegde waardematrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde prijzen per kubieke en vierkante meter. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstal en van het perceel, de ligging, de kwaliteit en de staat van onderhoud, alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen.
12. Partijen zijn het er over eens dat [adres 2] het meest vergelijkbaar is met de woning. Zelfs indien bij de woning met een lager voorzieningenniveau rekening zou worden gehouden en de m³prijs zou worden verlaagd, dan nog is de WOZ-beschikking van 29 februari 2020 niet naar te hoge waarde genomen.
13. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de indexcijfers inzichtelijk te maken. Verweerder heeft weliswaar een opsomming van de indexcijfers gegeven, maar dat is volgens eiser niet voldoende.
De correcties die worden toegepast in woningtaxaties, waaronder indexeringspercentages, berusten deels – en mogen ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis, waarbij hij mede gebruik maakt van de permanente marktanalyse die wordt uitgevoerd om te bezien of de gehanteerde percentages aanpassing behoeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713). Verweerder heeft toegelicht dat bij de permanente marktanalyse gebruik wordt gemaakt van de verkoopcijfers van een groot aantal woningen in de gemeente, die de taxateur heeft verzameld. Verweerder heeft aangegeven dat hij het niet passend heeft geacht om alle verkoopcijfers bij eiser “over de schutting te gooien”. Uit de verkoopcijfers op zich bezien is geen inzicht te halen omtrent de gebruikte indexering bij de woning en de vergelijkingsobjecten. Verweerder twijfelt er ook aan of het hem is toegestaan alle verkoopcijfers in bulk aan eiser te verstrekken. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij bij eiser heeft nagevraagd hoe hij de indexcijfers wel inzichtelijk zou kunnen maken, maar dat eiser deze vraag onbeantwoord heeft gelaten. De rechtbank acht in beginsel toelaatbaar dat bij de indexering van samengestelde gegevens wordt uitgegaan, tenzij aannemelijk is dat het gebruik maken van meer specifieke gegevens tot een relevant andere uitkomst zou leiden. Nu dit laatste niet aannemelijk is gemaakt, faalt de beroepsgrond van eiser. 14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”