ECLI:NL:GHAMS:2022:3789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
21/01827
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en informatievoorziening bezwaarfase

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning, gelegen aan [adres 1] te [plaats], door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 205.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze vaststelling, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep werd opnieuw de vraag aan de orde gesteld of de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt in de bezwaarfase en of de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieplicht had voldaan door het taxatieverslag ter inzage te leggen. Tevens oordeelde het Hof dat de WOZ-waarde van € 205.000 niet te hoog was vastgesteld, gezien de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren overgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 21/01827
6 september 2022
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigde: G. Gieben (Previcus Vastgoed)
tegen de uitspraak van 12 november 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/5480 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak bekend als [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) op de waardepeildatum 1 januari 2019 voor het kalenderjaar 2020 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 205.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 1 september 2020, de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep bij uitspraak van 12 november 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 december 2021 en bij brief van 10 januari 2022 door belanghebbende aangevuld.
1.5.
Op 3 mei 2022 heeft het Hof een nader stuk van belanghebbende ontvangen. Op 21 juni 2022 heeft het Hof een nader stuk van de heffingsambtenaar ontvangen. Bij brief van 27 juni 2022 heeft belanghebbende het Hof verzocht het nadere stuk van de heffingsambtenaar tardief te verklaren. Een afschrift van elk van deze stukken is steeds aan de wederpartij verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een hoekwoning met een inhoud van 350 m3, met een berging van 7 m2, gelegen op een perceel van 152 m2.
2.2.
In de bezwaarfase is aan belanghebbende een taxatieverslag verstrekt waarin de waarde van de woning per 1 januari 2019 is gewaardeerd op € 205.000.
2.3.
In de aanvulling van het bezwaarschrift, gedagtekend 23 juni 2020, heeft belanghebbende verzocht om aanvullende gegevens betreffende de KOUDV- en liggingsfactoren en (bepaalde) onderdeelwaarden van de woning en de vergelijkingsobjecten en betreffende de gehanteerde indexeringspercentages.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde in beroep een matrix overgelegd, waarin wordt verwezen naar (verkoop)gegevens van drie woningen (hierna: de vergelijkingsobjecten). De vergelijkingsobjecten betreffen alle drie rijwoningen. De matrix bevat verder onder meer de volgende gegevens van de vergelijkingsobjecten:
Adres
Inhoud (m3) woning
Opp. (m2) grond
Inschrijving kadaster
Transactieprijs
[adres 2]
380
155
06-08-2018
€ 212.500
[adres 3]
326
130
01-02-2019
€ 201.000
[adres 4]
320
132
12-07-2019
€ 199.052
In de matrix zijn de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de vergelijkingsobjecten als gemiddeld aangemerkt; met als uitzondering dat van de objecten [adres 2] en [adres 3] de factor voorzieningen als bovengemiddeld is gekwalificeerd.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase mocht volstaan met het ter inzage leggen van de door de gemachtigde – in aanvulling op het taxatieverslag – gevraagde gegevens, dan wel (afschriften van) deze gegevens aan de gemachtigde had moeten toezenden. Daarnaast is evenals bij de rechtbank in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen van de zijde van belanghebbende daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte procesverbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Beoordeling van het geschil
De informatievoorziening in de bezwaarfase
6. In de nadere aanvulling van het bezwaarschrift van 23 juni 2020 heeft (de gemachtigde van) eiser onder meer verzocht om (voor het plaatsvinden van de hoorzitting) de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren te verstrekken. Verweerder heeft deze op de zaak betrekking hebbende stukken weliswaar ter inzage gelegd, maar was niet bereid om deze aan de gemachtigde van eiser te sturen. Volgens eiser is verweerder hierbij voorbij gegaan aan de artikelen 6:17, van de Awb en 40, lid 2, van de wet WOZ.
7. Eisers betoog kan niet leiden tot de door hem beoogde gevolgen. In het belastingjaar 2019 was geen sprake meer van een wettelijke bepaling (artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ; tekst voor 1 oktober 2016) waarin regels zijn gesteld met betrekking tot de verstrekking van gegevens die ten grondslag liggen aan een vastgestelde waarde. Weliswaar bepaalt artikel 40a van de Wet WOZ, zoals dat in werking is getreden op 1 oktober 2016 en gold voor woningen in het belastingjaar 2019, dat eenieder op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, kan inzien of verstrekt krijgen bij het loket voor openbare WOZwaarden, maar hetgeen waar eiser om heeft verzocht is geen waardegegeven in de zin van deze bepaling. Dit betekent dat de Wet WOZ thans geen lex specialis meer kent waarin de openbaarmaking van gegevens die aan een waardebepaling ten grondslag liggen uitputtend wordt geregeld. Het vervallen van artikel 40, tweede lid, (oud) van de Wet WOZ brengt ook niet met zich dat de daarin in aanvulling op de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geldende inlichtingenplicht thans rechtstreeks aan het algemene bestuursrecht kan worden ontleend. Van een op een bestuursorgaan rustende wettelijke inlichtingenplicht is slechts sprake binnen de kaders van een bezwaar- of beroepsprocedure, waar verweerder gehouden is op een geschil betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen en/ of aan een belanghebbende toe te zenden. Een bepaling waarin is geregeld dat aan eenieder dan wel aan een belanghebbende op aanvraag stukken worden toegezonden is in de Awb noch in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen opgenomen. Wel kan een burger die informatie wenst te ontvangen zich tot een bestuursorgaan wenden met een verzoek daartoe onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur. Dat eiser een dergelijk verzoek heeft gedaan en dat verweerder reactie daarop gevolgen dient te hebben voor de juridische houdbaarheid van de uitspraak op bezwaar en/of de waardebeschikking is echter gesteld noch gebleken.
8. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is onder meer verwezen naar de door hem overgelegde matrix. In deze matrix is de waarde van de woning getaxeerd op € 217.000. Naast gegevens van de woning, bevat deze matrix gegevens van een drietal (vergelijkings)objecten, te weten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle gelegen te [plaats] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, geslaagd in zijn bewijslast. Weliswaar verschillen de woning (hoekwoning) en de vergelijkingsobjecten (rijwoningen) voor wat betreft het woningtype, maar voor wat betreft het bouwjaar, ligging en omvang zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning op de peildatum.
11. Daarnaast heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat er voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met de door hem overgelegde waardematrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde prijzen per kubieke en vierkante meter. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstal en van het perceel, de ligging, de kwaliteit en de staat van onderhoud, alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen.
12. Partijen zijn het er over eens dat [adres 2] het meest vergelijkbaar is met de woning. Zelfs indien bij de woning met een lager voorzieningenniveau rekening zou worden gehouden en de m³prijs zou worden verlaagd, dan nog is de WOZ-beschikking van 29 februari 2020 niet naar te hoge waarde genomen.
Indexcijfers
13. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de indexcijfers inzichtelijk te maken. Verweerder heeft weliswaar een opsomming van de indexcijfers gegeven, maar dat is volgens eiser niet voldoende.
De correcties die worden toegepast in woningtaxaties, waaronder indexeringspercentages, berusten deels – en mogen ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis, waarbij hij mede gebruik maakt van de permanente marktanalyse die wordt uitgevoerd om te bezien of de gehanteerde percentages aanpassing behoeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713). Verweerder heeft toegelicht dat bij de permanente marktanalyse gebruik wordt gemaakt van de verkoopcijfers van een groot aantal woningen in de gemeente, die de taxateur heeft verzameld. Verweerder heeft aangegeven dat hij het niet passend heeft geacht om alle verkoopcijfers bij eiser “over de schutting te gooien”. Uit de verkoopcijfers op zich bezien is geen inzicht te halen omtrent de gebruikte indexering bij de woning en de vergelijkingsobjecten. Verweerder twijfelt er ook aan of het hem is toegestaan alle verkoopcijfers in bulk aan eiser te verstrekken. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij bij eiser heeft nagevraagd hoe hij de indexcijfers wel inzichtelijk zou kunnen maken, maar dat eiser deze vraag onbeantwoord heeft gelaten. De rechtbank acht in beginsel toelaatbaar dat bij de indexering van samengestelde gegevens wordt uitgegaan, tenzij aannemelijk is dat het gebruik maken van meer specifieke gegevens tot een relevant andere uitkomst zou leiden. Nu dit laatste niet aannemelijk is gemaakt, faalt de beroepsgrond van eiser.
Slotsom
14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Vooraf: verzoek tardiefverklaring
5.1.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 16 juni 2022 een nader stuk ingediend, welke bij het Hof is ingekomen op 21 juni 2022 (zie onder 1.5), aldus binnen de termijn van tien dagen voor de zitting. Het betreft een inventarisatielijst voor de onderhavige hogerberoepsprocedure met acht stukken als bijlagen. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 27 juni 2022 (zie onder 1.5) en ter zitting van het Hof verzocht het nadere stuk inclusief bijlagen tardief te verklaren. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat voor hem na ontvangst van het nadere stuk slechts één werkdag resteerde tot aan de dag van de zitting en dat dit aan een behoorlijke voorbereiding in de weg heeft gestaan.
Het Hof stelt vast dat de eerste twee bijlagen bij het nadere stuk door de heffingsambtenaar al bij de rechtbank zijn overgelegd en de derde bijlage belanghebbendes hogerberoepschrift betreft. Aangezien deze bijlagen reeds tot de gedingstukken behoren gaat het Hof voorbij aan belanghebbendes verzoek deze tardief te verklaren. De achtste bijlage bevat een (nieuwe) machtiging van de heffingsambtenaar; het Hof gaat ook voorbij aan het verzoek deze tardief te verklaren. De vierde bijlage (het verweerschrift in hoger beroep) bevat enkel juridische standpunten, die overigens grotendeels in een eerder stadium al door de heffingsambtenaar zijn betrokken. De in dit stuk voor het eerst (in deze procedure) ingenomen standpunten van de heffingsambtenaar betreffen verwijzingen naar uitspraken van dit Hof in andere zaken. Voor een betwisting van de genoemde standpunten van de heffingsambtenaar is geen nader feitenonderzoek nodig; de gemachtigde die belanghebbende tijdens de zitting in hoger beroep vertegenwoordigde is met de bedoelde uitspraken bekend en moet in staat worden geacht hier tijdens de zitting in hoger beroep inhoudelijk op te reageren, alleen al omdat hij bij de zaken die tot de genoemde uitspraken van dit Hof hebben geleid eveneens als gemachtigde optrad.
Het Hof wijst het verzoek tot tardiefverklaring toe voor de bijlagen 5 t/m 7. Dit betreft zogeheten iWOZrapporten, waarin nieuwe feitelijke gegevens worden gepresenteerd. De heffingsambtenaar heeft niet aangevoerd om welke reden hij deze rapporten heeft toegevoegd noch waarom hij deze rapporten – waarover hij al eerder moet hebben beschikt – niet eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. Het belang van de heffingsambtenaar bij het overleggen van deze stukken in een zo laat stadium van de procedure weegt in het licht van het voorgaande niet op tegen het algemene belang van een doelmatige procesgang. Het Hof zal de bijlagen 5 t/m 7 bij het nader stuk, gedateerd 16 juni 2022, aldus buiten beschouwing laten.
Informatievoorzienig in de bezwaarfase
5.2.
Het Hof is van oordeel dat artikel 7:4 Awb niet de verplichting bevat tot toezending
van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase, maar enkel een
inzagerecht. Het bepaalde in artikel 6:17 Awb brengt hier geen verandering in. Voorts is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar met de verstrekking van het taxatieverslag aan belanghebbende in de bezwaarfase heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40 Wet WOZ. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst het Hof naar een uitspraak van dit Hof van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, r.o. 5.4.1 t/m 5.6.
5.3.
Gelet op de parlementaire geschiedenis die is opgenomen en geduid onder r.o. 5.5.1 t/m 5.5.9 van de voormelde uitspraak van dit Hof van 22 februari 2022, heeft verder te gelden dat – in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld onder 7 van haar uitspraak – ook na de wijziging van artikel 40 van de Wet WOZ per 1 oktober 2016 en na de invoering van artikel 40a van de Wet WOZ per diezelfde datum, doel en strekking van artikel 40, tweede lid, ongewijzigd zijn gebleven. Dit betekent dat degene te wiens aanzien een beschikking is genomen op verzoek een afschrift van het taxatieverslag toegezonden krijgt, dit ongeacht of sprake is van een beschikking genomen ter zake van een woning dan wel een niet-woning.
WOZ-waarde
5.4.
In overweging 8 heeft de rechtbank het wettelijke kader en de verdeling van de bewijslast juist weergegeven; ook het Hof zal hiervan uitgaan.
5.5.
Het Hof stelt voorop dat (i) de in geschil zijnde waarde de waarde van de woning in haar geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken; en (ii) het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de peildatum – gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum (een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen). Deze taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend.
5.6.
Met de gegevens in de onder 2.4 vermelde matrix heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde van € 205.000 niet te hoog is. De in de matrix gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn qua type, bouwjaar, uitstraling, ligging en woonoppervlak voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning. Met inachtneming van de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten geven de gerealiseerde verkopen van de vergelijkingsobjecten steun aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde.
5.7.
Hetgeen daartegen door belanghebbende is aangevoerd, het door hem in bezwaar overgelegde taxatierapport daarbij inbegrepen, geeft het Hof geen aanleiding om te oordelen dat de WOZ-waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Het Hof overweegt daartoe dat belanghebbende in dat taxatierapport niet heeft geconcretiseerd hoe de verkoopprijzen van de door hem aangedragen referentieobjecten (alle andere dan de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten) tot de door hem voorgestane waarde van € 180.000 hebben geleid, en op welke wijze bijvoorbeeld rekening is gehouden met onderlinge verschillen tussen de woning en de gehanteerde referentieobjecten zoals de ligging van die objecten. De gegevens in het door belanghebbende overgelegde taxatierapport doen aldus geen afbreuk aan de onderbouwing door de heffingsambtenaar van de vastgestelde waarde.
5.8.
Ook belanghebbendes subsidiaire standpunt dat op basis van het best vergelijkbare object [adres 2] de WOZ-waarde moet worden vastgesteld op € 202.000, slaagt niet, reeds omdat het object [adres 2] niet identiek is aan de woning. Dit volgt uit de gegevens in de onder 2.4 vermelde matrix. Belanghebbende wijst hier ook zelf op, als hij aanvoert dat de heffingsambtenaar het gegeven dat het object [adres 2] , anders dan de woning, een garage heeft, niet op de juiste wijze heeft verdisconteerd.
5.9.
Ook belanghebbendes klacht dat de heffingsambtenaar de gehanteerde indexeringspercentages niet heeft onderbouwd en daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt, slaagt niet. Het Hof stelt voorop dat de indexeringspercentages slechts een hulpmiddel zijn om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken (zie 5.5) en overweegt dat de heffingsambtenaar de indexaties van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten consistent heeft uitgevoerd (door de verkoopprijs van één vergelijkingsobject verkocht vóór de waardepeildatum te verhogen en de verkoopprijs van twee vergelijkingsobjecten verkocht na de waardepeildatum te verlagen met een vergelijkbaar, betrekkelijk gering, percentage per tijdseenheid). Voorts heeft belanghebbende tegenover deze wijze van indexeren geen andere gegevens of indexeringscijfers gesteld waaruit zou kunnen volgen dat de heffingsambtenaar van onjuiste indexering van de verkoopprijzen is uitgegaan. Ten slotte overweegt het Hof dat ook indien de heffingsambtenaar een iets andere of in het geheel geen indexering zou hebben toegepast, dit niet zou leiden tot het oordeel dat de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten onvoldoende steun geven aan de vastgestelde waarde.
Slotsom
5.10.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. JP.R. van den Berg, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 6 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.