ECLI:NL:RBROT:2023:9461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 21/6319, 21/6321, 21/6323, 21/6324
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van correcties op S&O-verklaringen en boetes opgelegd aan eiseres door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2023, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de correcties van het aantal uren speur- en ontwikkelingswerk (S&O) dat door de minister van Economische Zaken en Klimaat is toegekend. De rechtbank behandelt vier zaken, genummerd ROT 21/6319, ROT 21/6321, ROT 21/6323 en ROT 21/6324, waarin eiseres bezwaar maakt tegen de correctie-S&O-verklaringen en de opgelegde boetes. De rechtbank concludeert dat de correcties van het aantal S&O-uren naar nul terecht zijn, omdat de administratie van eiseres niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank oordeelt echter dat de cumulatie van de boetes over vier jaren onevenredig is en verlaagt deze met 50% en vervolgens met nog eens 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de besluiten van de minister voor wat betreft de hoogte van de boetes en herroept de primaire besluiten in dat opzicht. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/6319, ROT 21/6321, ROT 21/6323 en ROT 21/6324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaken tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. van Essen),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen correcties van het aantal uren speur- en ontwikkelingswerk (S&O) dat verweerder op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) heeft toegekend en tegen aan eiseres opgelegde boetes. Met vier besluiten van 10 mei 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de correctie-S&O-verklaringen afgegeven en boetes opgelegd.
1.1.
Met vier bestreden besluiten van 11 november 2021 heeft verweerder de correcties gehandhaafd maar de boetes verlaagd en daarom de bezwaren deels gegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door mr. A. Schollaardt, [naam] (directeur van eiseres, hierna: [A]) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres heeft voor de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 aanvragen ingediend (drie aanvragen per jaar) voor vermindering van de afdracht van loonbelasting en premie volksverzekeringen voor S&O-werk door [A] voor verschillende projecten. Hierop heeft verweerder S&O-verklaringen afgegeven conform het opgegeven aantal uren. Voor het jaar 2016 heeft verweerder drie S&O-verklaringen [1] afgegeven voor in totaal 900 uur; dat is een bedrag van maximaal € 17.568 aan afdrachtvermindering. Voor het jaar 2017 heeft verweerder ook drie S&O-verklaringen [2] afgegeven voor in totaal 900 uur, wat een bedrag van maximaal € 21.888 aan afdrachtvermindering inhield. Ook voor 2018 zijn door verweerder drie S&O-verklaringen [3] afgegeven, in totaal voor eveneens 900 uur, zijnde een maximale afdrachtvermindering van € 22.176. Ten slotte heeft verweerder ook voor het jaar 2019 drie S&O-verklaringen [4] afgegeven en die omvatten in totaal 1.000 uur en een bedrag van maximaal € 22.192 aan afdrachtvermindering.
3. In september 2020 heeft een inspecteur van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (de RVO) eiseres bericht dat een deskcontrole zou worden uitgevoerd ten aanzien van de afgegeven S&O-verklaringen over de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019. Daartoe is eiseres gevraagd gegevens uit haar S&O-administratie aan te leveren, waaronder de urenadministratie en de administratie per project. Op 24 en 25 september 2020 heeft eiseres stukken aangeleverd. De inspecteur heeft de overgelegde stukken beoordeeld en zijn bevindingen neergelegd in een controlerapport van 8 februari 2021. In dit rapport concludeert de inspecteur onder meer dat uit de overgelegde projectadministratie niet is af te leiden dat er door S&O-medewerker [A] S&O-werkzaamheden zijn uitgevoerd die met het oplossen van de technische knelpunten uit de aanvragen te maken hebben. Daartoe merkt de inspecteur onder meer op dat in de aangeleverde administratie alleen documenten uit 2018 zijn opgenomen en dat uit de documenten met de titel ‘intern overleg’ blijkt dat de administratie omtrent voortgang van de projecten niet tijdig is bijgewerkt. Volgens de inspecteur blijkt nergens uit de stukken wie welke activiteiten op welke data heeft ondernomen om de technische knelpunten op te lossen en hoe men dit heeft aangepakt. De verantwoording is meer gericht op een beschrijving van de verrichte werkzaamheden dan op een onderbouwing van de verrichte werkzaamheden aan de hand van documenten zoals berekeningen, tekeningen, foto's enzovoort. Daarnaast zijn documenten niet voorzien van datum en naam van de opsteller. Daardoor is de inspecteur niet duidelijk wat de technisch inhoudelijke inbreng van [A] is geweest. Werkzaamheden zoals het bedenken van oplossingen en tekenen worden benoemd, maar daar heeft de inspecteur geen enkel document of ander bewijsstuk van aangetroffen. Volgens de inspecteur blijkt uit de opgestuurde S&O-administratie niet op eenvoudige en duidelijke wijze wat de aard, inhoud en voortgang van het door eiseres verrichte S&O-werk is geweest.
4. Op grond van het controlerapport heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 24, eerste lid, van de Wva en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling S&O afdrachtvermindering omdat uit de aangeleverde S&O-administratie niet eenvoudig en duidelijk valt op te maken dat de S&O-werkzaamheden waarvoor de S&O-verklaringen zijn verstrekt, zijn uitgevoerd. Verweerder heeft daarom in de primaire besluiten het aantal S&O-uren gecorrigeerd naar nul, wat een correctie aan afdrachtvermindering betekent van € 17.568, € 21.888, € 22.176 en € 22.192 over respectievelijk 2016, 2017, 2018 en 2019. Ook heeft verweerder in de primaire besluiten over deze jaren boetes opgelegd van respectievelijk € 1.400, € 1.900, € 1.900 en € 1.900.
5. In de bezwaarfase heeft verweerder eiseres de gelegenheid geboden om alsnog de projectadministraties over te leggen van [bedrijf B], waarvoor eiseres werkzaamheden heeft verricht. Eiseres heeft op 13 oktober 2021 (stukken uit) die administraties aan verweerder toegestuurd. In het bestreden besluit heeft verweerder die stukken (deels) beoordeeld en de correcties naar nul gehandhaafd. Wel heeft verweerder de boetes verlaagd naar € 700 (voor het jaar 2016) en € 900 (voor de jaren 2017, 2018 en 2019).

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de S&O-verklaringen heeft gecorrigeerd en de boetes heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn omdat de boetes moeten worden gematigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiseres voert aan dat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd en in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. Er is geen sprake van een overtreding. De administratie voldoet aan de eisen; het is inzichtelijk welke uren [A] wanneer aan welk project heeft gewerkt en wat de aard, de inhoud en de voortgang van het werk is geweest. Eiseres heeft dit onder verwijzing naar concrete stukken aannemelijk gemaakt en uit die stukken volgt ook dat [A] invloed heeft gehad op, dan wel inbreng heeft gehad in, de technisch inhoudelijke invulling van de projecten. Uit de regelgeving en jurisprudentie volgt niet dat eiseres een alomvattende en zeer nauwkeurige administratie moet bijhouden met foto’s, schetsen, ontwerpen, berekeningen en uitwerkingen van ideeën, steeds voorzien van datum en ondertekend. Overigens heeft eiseres wel dergelijke stukken overgelegd. In de overgelegde verslagen wordt een beschrijving gegeven van de verrichte werkzaamheden en daaruit volgt langs welke weg het resultaat is bereikt, welke technische knelpunten zich hebben voorgedaan en op welke wijze deze zijn opgelost. In het bijzonder wijst eiseres op de door [A] opgestelde samenvatting van de verschillende projecten en het verloop daarvan. Ook wijst zij op de diverse WBSO-aanvragen waarin uiteen wordt gezet wat de technische knelpunten zijn en wat de rol van [A] is bij het oplossen ervan. Uit de urenstaten en de aangeleverde stukken uit de administratie van [bedrijf B] blijkt dat eiseres die rol daadwerkelijk heeft vervuld. Ten onrechte betrekt verweerder de stukken uit de administratie van [bedrijf B] niet in de beoordeling. [bedrijf B] en eiseres zijn bij de projecten zodanig met elkaar verweven dat het niet betrekken van de administratie van [bedrijf B] een onjuiste voorstelling van de projectadministratie zou opleveren. Bovendien zijn de in bezwaar overgelegde stukken uit die administratie niet nieuw; ze waren al in de administratie van eiseres en [bedrijf B] opgenomen. Verweerder heeft geen fysieke controle verricht maar eiseres stukken laten opsturen; als daardoor destijds bij de controle niet de volledige administratie is ingezien, maakt dat niet dat later in bezwaar die stukken niet in de beoordeling kunnen worden betrokken, aldus eiseres.
8.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) meermaals [5] heeft overwogen, moet verweerder in het kader van artikel 24 van de Wva beoordelen of de administratie van de S&O-inhoudingsplichtige voldoet aan bepaalde eisen (ook wel administratietoets). In het kader van artikel 25 van de Wva moet verweerder vervolgens toetsen of de omvang van het speur- en ontwikkelingswerk zoals opgenomen in de S&O-verklaring voldoende aannemelijk is (aannemelijkheidstoets). Uit artikel 25, derde lid, van de Wva volgt dat voorwaarde voor de uitoefening van de daarin gegeven bevoegdheid tot het afgeven van een correctie-S&O-verklaring is dat allereerst moet zijn vastgesteld dat aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24, eerste lid, Wva niet is voldaan. Onderzocht moet dus worden of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de administratie van appellante niet voldoet aan de wettelijke eisen. Eén van die eisen is dat de S&O-inhoudingsplichtige gedurende het kalenderjaar waarop de S&O-verklaring betrekking heeft per project een zodanige administratie voert dat daaruit onder meer op eenvoudige en duidelijke wijze de aard, inhoud, omvang en voortgang van het speur- en ontwikkelingswerk dat is verricht, is af te leiden [6] .
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de S&O-administratie van eiseres niet op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt dat [A] S&O-werk heeft verricht voor het opgegeven aantal uren. In het controlerapport, het primaire besluit en het bestreden besluit is dit standpunt voldoende gemotiveerd.
8.2.1.
Bij de controle heeft eiseres stukken van de urenregistratie overgelegd en enkele stukken die inhoudelijk over de projecten gaan, maar verweerder vindt die inhoudelijke stukken terecht onvoldoende. De stukken over interne overleggen en een overzicht van de projecten geven wel een algemene beschrijving van de projecten en enkele technische knelpunten en oplossingen, maar daaruit kan niet worden vastgesteld wie precies welke activiteiten heeft ondernomen en op welke data. Een onderbouwing van de verrichte werkzaamheden en de voortgang daarin met concrete stukken (zoals tekeningen en berekeningen) ontbreekt. Ook de overgelegde stukken waarin eiseres voor de S&O-aanvragen informatie heeft verstrekt, geven alleen een algemene beschrijving en onvoldoende inzicht in de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden en de voortgang daarin per jaar, per project en door wie die zijn verricht. Dat niet exact is voorgeschreven uit welke stukken een projectadministratie moet bestaan, neemt niet weg dat van eiseres als aanvrager wel mag worden verwacht dat haar bekend is waaraan een projectadministratie ten minste moet voldoen [7] . In de afgegeven S&O-verklaringen is eiseres er ook op gewezen dat zij verplicht is van de S&O-werkzaamheden een administratie bij te houden waaruit per project op eenvoudige en duidelijke wijze de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het verrichte S&O is af te leiden. Ook wordt er jaarlijks een Handleiding WBSO uitgegeven door verweerder met daarin handvatten voor het bijhouden van een projectadministratie.
8.2.2.
In de bezwaarfase heeft verweerder eiseres de gelegenheid geboden om alsnog stukken uit de administratie van [bedrijf B] te overleggen. Verweerder heeft daarbij als eis kunnen stellen dat de RVO ten tijde van de controle bij eiseres al over de desbetreffende administratie beschikte, refererend aan het al eerder door de RVO verrichte onderzoek van de S&O-administratie van [bedrijf B] Immers, een inhoudingsplichtige moet de projectadministratie binnen twee maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin het S&O-werk is verricht, beschikbaar hebben voor controle. [8] Zoals het CBb heeft overwogen, mag verweerder dan ook uitgaan van de administratie zoals die ten tijde van de controle aan hem ter beschikking is gesteld en was hij niet gehouden om rekening te houden met nadien (bijvoorbeeld in de bezwaarfase) alsnog overgelegde stukken. [9] Terecht heeft verweerder de in bezwaar overgelegde stukken die zien op het jaar 2019, niet beoordeeld, nu onbetwist is dat de controle bij [bedrijf B] geen betrekking had op dat jaar en dus aannemelijk is dat de RVO nog niet eerder over die stukken beschikte. Dat de stukken volgens eiseres ten tijde van de controle al wel aanwezig waren in de administratie van [bedrijf B], doet daar niet aan af. Het lag op de weg van eiseres om bij de controle alle stukken te overleggen die volgens haar van belang waren, waaronder eventueel stukken uit de administratie van [bedrijf B] (waarvan [A] ook directeur was). De rechtbank ziet niet in dat eiseres door de wijze waarop de controle is verricht, ongerechtvaardigd is benadeeld. Eiseres is gelegenheid geboden om bij de controle de stukken uit de administratie die zij van belang achtte, digitaal aan verweerder toe te sturen. Zoals verweerder heeft toegelicht, zou ook als de controle ter plaatse bij eiseres was verricht, de inspecteur alleen de administratie hebben beoordeeld die eiseres op dat moment ter beschikking had gesteld. Niet is gebleken dat eiseres door de uitgevoerde deskcontrole bepaalde stukken niet heeft kunnen overleggen die zij bij een fysieke controle wel had kunnen overleggen.
8.2.3.
Wat betreft de in de bezwaarfase overgelegde stukken over de jaren 2016, 2017 en 2018 stelt verweerder eveneens terecht dat daaruit onvoldoende blijkt dat [A] de opgegeven S&O-werkzaamheden heeft verricht. Alleen ten aanzien van een aantal projecten heeft eiseres nieuwe stukken overgelegd en dat zijn deels (wederom) toelichtingen op en beschrijvingen van de projecten achteraf. Dergelijke stukken hebben geen aannemelijkheidswaarde als ze niet worden onderbouwd met documenten die tijdens de ontwikkeling van de installaties en machines zijn opgesteld. Voor een deel van de projecten zijn dergelijke documenten niet overgelegd; voor een ander deel wel, maar terecht vindt verweerder die onvoldoende om het S&O-werk door [A] te kunnen vaststellen. Zo heeft eiseres schetsen overgelegd waarvan niet kan worden vastgesteld door wie die zijn gemaakt en blijkt uit bepaalde overgelegde tekeningen en berekeningen dat die juist door anderen dan [A] zijn gemaakt. De overgelegde foto’s geven geen informatie over wie S&O-werk heeft verricht en ook uit de overgelegde notulen, besluitenlijsten en testresultaten blijkt onvoldoende wie wanneer wat gedaan heeft.
8.2.4.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat uit de door eiseres overgelegde administratie niet op eenvoudige en duidelijke wijze de aard, inhoud, omvang en voortgang van het S&O-werk is af te leiden. De rechtbank merkt daarbij op dat niet wordt geoordeeld dat [A] helemaal geen S&O-werk heeft verricht; er wordt slechts vastgesteld dat dit uit de door eiseres overgelegde administratie onvoldoende blijkt. Verweerder wijst in dit kader terecht op het belang van een voldoende duidelijke en inzichtelijke administratie; de projectadministratie is immers het enige middel dat verweerder heeft om te kunnen controleren of terecht afdrachtvermindering voor het gevraagde aantal uren S&O-werk is toegekend. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat [A] weliswaar betrokken kan zijn geweest bij de projecten, maar dat dat nog niet betekent dat [A] (deels) S&O-werkzaamheden heeft verricht aan die projecten. Betrokkenheid bij een project kan immers ook bestaan uit organisatorische of administratieve werkzaamheden die niet zijn te kwalificeren als S&O-werk. Juist de projectadministratie moet inzicht geven in de werkzaamheden die door de S&O-medewerker zijn verricht met betrekking tot de daadwerkelijke ontwikkeling van een product en de oplossing van technische knelpunten. Terecht stelt verweerder dat de administratie dit inzicht onvoldoende biedt.
9. Voorts voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte tot een volledige correctie heeft besloten, nu aannemelijk is dat in ieder geval tot een redelijke omvang S&O-werkzaamheden zijn verricht, gelet op de overgelegde administratie. Bovendien gaat verweerder er wel van uit dat [A] bij de projecten betrokken is geweest. De besluiten tot volledige correctie en het opleggen van de boetes zijn volgens eiseres onevenredig. Daartoe merkt zij op dat de regelgeving met betrekking tot de administratieplicht summier is en dat evident is dat er wel degelijk S&O-werk is verricht. Bovendien worden er in feite voor één overtreding, die meerdere jaren heeft voortgeduurd, vier boetes opgelegd met een aanzienlijk totaalbedrag. De aanvragen met uitgebreide toelichting van eiseres zijn steeds goedgekeurd en pas na vier jaar is tot een controle besloten, terwijl er geen ruimte meer bestaat voor verbetering. Eiseres mist ten aanzien van de evenredigheid ook een inhoudelijke belangenafweging van verweerder in de bestreden besluiten. Als verweerder meent dat eiseres wel betrokken was bij de projecten maar de administratie onvoldoende op orde had, dan bestaat er geen rechtvaardiging voor € 83.824,- aan correcties en € 3.400,- aan boetes, aldus eiseres.
9.1.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat de administratie van eiseres niet voldoet aan het bij of krachtens artikel 24, eerste lid, van de Wva bepaalde. In dat geval kan verweerder op grond van artikel 25, derde lid, van de Wva, een correctie-S&O-verklaring afgeven tot een omvang waarvan onvoldoende aannemelijk is dat S&O-werk zoals opgenomen in de S&O-verklaring is verricht. Volgens vaste jurisprudentie van het CBb [10] komt aan verweerder een grote beoordelingsruimte toe bij toepassing van artikel 25, derde lid, van de Wva, gelet op de aard en de bewoordingen van dit wettelijk criterium, en overschrijdt verweerder de grenzen van die ruimte in beginsel niet door aan het begrip “onvoldoende aannemelijk” een ruime uitleg te geven en dus bij deze toets zeer terughoudend te zijn in het aannemen dat S&O-werk daadwerkelijk is verricht. Verweerder hoeft niet op detailniveau te onderzoeken hoeveel S&O-werk wel aannemelijk is. Het ligt voorts op de weg van de aanvrager om, als hij meent dat verweerders beoordeling op dit punt geen stand kan houden, dit aan de hand van andere feiten en omstandigheden en eventueel administratie aannemelijk te maken. Verweerder heeft in dit geval terecht geconcludeerd dat uit de overgelegde administratie niet voldoende duidelijk blijkt dat [A] S&O-werk heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht de S&O-verklaringen gecorrigeerd naar nul uren. De rechtbank vindt deze correcties niet onevenredig. Zoals het CBb heeft overwogen [11] is de correctie een geschikt middel om te reageren op het niet correct administreren en uitvoeren van de werkzaamheden waarvoor de S&O-verklaringen zijn afgegeven. Als er, gezien de administratie, niet van kan worden uitgegaan dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, zoals in dit geval, is het ook een noodzakelijk middel; het is immers niet de bedoeling dat belastingaftrek wordt verkregen zonder dat daar een prestatie tegenover staat. Eiseres wordt nadelig getroffen doordat de toegekende S&O-afdrachtverminderingen van in totaal € 83.824,- worden teruggedraaid. Maar nu uit de administratie niet is gebleken dat [A] de werkzaamheden waarvoor deze aftrek is verkregen, heeft verricht, is een volledige correctie van zijn S&O-uren naar nul in balans met het doel om aftrek te geven voor uitgevoerde S&O werkzaamheden. Van onevenwichtigheid is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
9.2.
Nu uit het voorgaande volgt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar administratieverplichting in artikel 24, eerste lid, van de Wva, was verweerder ook bevoegd, op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wva, eiseres daarvoor boetes op te leggen. Verweerder heeft in dit geval vier boetes opgelegd van in totaal € 3.400,-. Verweerder heeft toegelicht dat bij deze boeteopleggingen een vaste gedragslijn wordt gehanteerd, inhoudende dat als er sprake is van gewone verwijtbaarheid, er geen bijzondere omstandigheden zijn en het de eerste keer is dat de overtreding wordt begaan, de hoogte van de boete wordt vastgesteld op 5 % van het correctiebedrag. Dat is in deze zaken ook gebeurd. Overigens heeft verweerder gesteld in het verweerschrift en ter zitting herhaald dat het al dan niet beantwoorden van de door de inspecteur gestelde boetevraag niet van belang is geweest bij de oplegging van de boete. De rechtbank gaat dan ook niet in op wat eiseres hierover naar voren heeft gebracht. Wel gaat de rechtbank mee in het betoog van eiseres dat het totale bedrag aan boetes onevenredig is. Weliswaar heeft eiseres over alle vier jaren niet voldaan aan de administratieverplichting en zijn die vier overtredingen in zoverre afzonderlijk beboetbaar, maar de rechtbank vindt dat de cumulatie van deze vier boetes in dit geval tot een onevenredig hoog bedrag leidt. Daarbij is van belang dat de overtredingen weliswaar op verschillende jaren zien maar dat deze overtredingen bij dezelfde controle zijn vastgesteld. Voor zover eiseres van de onjuiste aanname uitging dat haar administratie wel aan de eisen voldeed, heeft zij geen mogelijkheid meer gehad om, door aanpassing van haar administreerwijze, te voorkomen dat haar ook over de andere jaren boetes zouden worden opgelegd. Daarnaast is er sprake van enige samenhang, nu de overtredingen allemaal zien op het onvoldoende bijhouden van een administratie en de administratie van eiseres in dit geval zag op meerdere projecten die over meerdere jaren verspreid waren. Voorts heeft verweerder volstaan met de algemene stelling dat de vier overtredingen afzonderlijk beboetbaar zijn, zonder gemotiveerd aan te geven waarom de cumulatie van de boetes in dit geval evenredig is. De rechtbank ziet in de omstandigheden in deze zaken aanleiding om de boetes te matigen met 50 %. Dit betekent dat de boete voor 2016 wordt verlaagd naar € 350,- en de boetes voor 2017, 2018 en 2019 worden verlaagd naar € 450,-.
10. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden.
10.1.
Volgens vaste jurisprudentie [12] geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-.
10.2.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van de voornemens op 16 maart 2021. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met zeven maanden overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boetes verder te matigen met 10 %. Dat betekent dat de boete voor 2016 wordt vastgesteld op € 315,- en de boetes van 2017, 2018 en 2019 worden vastgesteld op € 405,-.

Conclusie en gevolgen

11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de overtredingen terecht heeft vastgesteld, maar dat de boetes moeten worden gematigd. Omdat de rechtbank de boetes verlaagt, worden de bestreden besluiten in zoverre vernietigd en de primaire besluiten in zoverre herroepen. De beroepen zijn dus gegrond.
12. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft alleen in ROT 21/6319 griffierecht betaald, een bedrag van € 360,-. In de andere zaken is geen griffierecht geheven.
13. Ook krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt vast dat proceskosten van eiseres in bezwaar al zijn vergoed door verweerder. Ten aanzien van de kosten in beroep ziet de rechtbank aanleiding om de vier beroepen aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De beroepen zijn immers gelijktijdig door de rechtbank behandeld en rechtsbijstand is verleend door dezelfde perso(o)n(en), van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren (de beroepsgronden waren gelijkluidend). Omdat sprake is van vier zaken, zal de rechtbank op grond van de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wegingsfactor 1,5 toepassen. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Elke proceshandeling in beroep heeft een waarde van € 837,-. Daarmee komen de totaal door verweerder in deze vier zaken te vergoeden proceskosten op een bedrag van € 2.511,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de vier besluiten van 11 november 2021, voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
  • herroept de vier primaire besluiten, voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde delen van de besluiten;
  • stelt in ROT 21/6319 de boete vast op € 315,-;
  • stelt in ROT 21/6321 de boete vast op € 405,-;
  • stelt in ROT 21/6323 de boete vast op € 405,-;
  • stelt in ROT 21/6324 de boete vast op € 405,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.SO16009698 (300 uur), SO16041648 (300 uur) en SO16065066 (300 uur)
2.SO17013459 (300 uur), SO17036629 (300 uur) en SO17057659 (300 uur)
3.SO18013979 (300 uur), SO18033197 (300 uur) en SO18053685 (300 uur)
4.SO19017255 (225 uur), SO19028202 (225 uur) en SO19043517 (500 uur)
6.Zie artikel 3, eerste lid, van de Regeling S&O-afdrachtvermindering
7.Zie ECLI:NL:CBB:2017:215 (r.o. 7.4)
8.Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Regeling S&O-afdrachtvermindering