ECLI:NL:RBROT:2023:7737

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/3964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de geldigheid van kosten naheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De eiser ontving op 16 maart 2022 een naheffingsaanslag van € 68,-, waarvan € 1,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van naheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder op 15 augustus 2022. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2023 heeft eiser aangevoerd dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat hij volgens de Parkmobile app maximaal veertig minuten mocht parkeren op de locatie waar hij zijn auto had geparkeerd. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder terecht had gesteld dat opnieuw aan de betaalplicht moest worden voldaan indien langer dan veertig minuten werd geparkeerd. Eiser voerde ook aan dat de kosten van de naheffing te laat bekend waren gemaakt, maar de rechtbank volgde deze stelling niet en oordeelde dat de bekendmakingsdatum niet als een fatale termijn moet worden gezien.

Daarnaast stelde eiser dat het nageheven bedrag onjuist was, omdat hij slechts voor veertig minuten had betaald. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag op basis van een parkeerduur van een uur moest worden berekend, tenzij kon worden aangetoond dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling was geparkeerd. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, verweerder,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 16 maart 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,-, bestaande uit
€ 1,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer]).
Bij uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 16 maart 2022 om 14:12 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie ’s Heer Boeijenstraat in Dordrecht zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Eiser voert aan dat de naheffingsaanslag niet mocht worden opgelegd omdat eiser volgens de Parkmobile app maximaal veertig minuten geparkeerd mocht staan op de ’s Heer Boeijenstraat. Eiser heeft parkeerbelasting betaald voor veertig minuten. Eiser verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:346).
2.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd dat op de locatie waar eiser geparkeerd stond voor maximaal veertig minuten tegelijk betaalplicht kon worden voldaan. Volgens verweerder betekent dit dat opnieuw aan de betaalplicht moet worden voldaan indien langer dan veertig minuten wordt geparkeerd. Verweerder verwijst hiervoor naar de A7 in de tarieventabel bij de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2022 (de Verordening) waarin staat vermeld dat het tarief voor parkeren met een maximale parkeerduur van telkens veertig minuten per veertig minuten € 1,- bedraagt. De beroepsgrond slaagt niet.
3. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat het bedrag van kosten van de naheffing (€66,50) te laat bekend is gemaakt. Volgens eiser stelt de minister het maximale bedrag jaarlijks vast op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: Het besluit). Het bedrag dient voor 1 september in de Staatscourant bekend te zijn gemaakt en geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar. Volgens eiser is het bedrag van € 66,50 pas op 13 september 2021 bekendgemaakt in het Staatsblad.
3.1.
Verweerder voert aan dat de Verordening, en daarmee ook de tarieventabel, verbindend is. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:11871) waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het bekendmaken van het maximale bedrag aan kosten na 1 september geen gevolgen had voor het tijdig vaststellen van de Verordening parkeerbelasting 2021 van de gemeente Den Haag.
3.2.
De rechtbank volgt de stelling van eiser niet, waarbij wordt aangesloten bij de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2023:3022). De bekendmakingsdatum in het Besluit is niet bedoeld als een fatale termijn, maar als een regelende termijn. Het tweede lid van artikel 3 van het Besluit is in werking getreden op
1 januari 1999. Uit de tekst van deze bepaling noch uit de nota van toelichting bij de wijziging is af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalender als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend wordt gemaakt. De mogelijkheid om het bedrag jaarlijks aan te passen aan het prijsindexcijfer is bedoeld om de gemeenten kostendekkend te kunnen laten werken. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de bekendmakingsdatum uitsluitend is bedoeld om gemeenten de gelegenheid te geven het kostenbedrag in hun verordening voor het daaropvolgende jaar tijdig aan te passen.
4. Eiser stelt dat het nageheven bedrag onjuist is. Eiser stond geparkeerd op een deel van ’s Heer Boeijenstraat waar kort parkeren geldt. Volgens de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Dordrecht 2022 mag hier ten hoogste veertig minuten worden geparkeerd en het tarief voor veertig minuten is € 1,-. Volgens eiser kon op grond van artikel 20 van de Algemene wet Rijksbelastingen (AWR) voor ten hoogste veertig minuten worden nageheven in plaats van voor één uur.
4.1.
Verweerder voert aan dat op grond van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet de na te heffen parkeerbelasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat een voertuig langer dan een uur zonder betaling heeft geparkeerd. Ter bevestiging hiervan verwijst verweerder naar het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:56).
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De tekst van deze bepaling duidt erop dat in een geval als het onderhavige forfaitair wordt nageheven op basis van een parkeerduur van een uur. Daarmee is erin voorzien dat de naheffing niet behoeft te worden beperkt tot de te weinig betaalde belasting zoals in artikel 20, eerste lid, van de AWR.
4.3.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is af te leiden dat de gemeentelijke wetgever de keuze is gelaten om te bepalen dat, uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven, dan wel te bepalen dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd (ECLI:NL:HR:2022:56).
4.4.
De keuze voor een forfaitaire wijze van naheffen op basis van een parkeerduur van een uur hoeft niet expliciet te geschieden. In de Verordening is een dergelijke expliciete keuze niet opgenomen. Voldoende is dat uit de Verordening en de daarvan deel uitmakende tarieventabel kenbaar is dat de naheffing op forfaitaire wijze plaatsvindt, berekend op basis van een parkeerduur van een uur (ECLI:NL:GHAMS:2023:1014). In de tarieventabel onder A1 is kenbaar gemaakt dat voor parkeren op parkeerapparatuurplaatsen wordt gerekend met tarieven van een uur. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).