ECLI:NL:GHAMS:2023:1014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
22/00022
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van laden en lossen

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag, gedateerd 13 januari 2021, bedraagt € 69,80, waarvan € 4,50 aan nageheven parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 6 december 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, dat op 20 april 2023 uitspraak deed.

De kern van het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat zij bezig was met het laden en lossen van een zware barbecue en dat er daarom geen sprake was van parkeren. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de auto van belanghebbende op het moment van controle stilstond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De foto’s van de scanauto tonen aan dat de auto met gesloten deuren en kofferbak stond, zonder dat er personen in de buurt waren. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er sprake was van onmiddellijk laden en lossen.

Daarnaast wordt de forfaitaire heffing van de parkeerbelasting besproken. Het Hof bevestigt dat de heffingsambtenaar op basis van de gemeentelijke verordening terecht een forfaitaire naheffing heeft toegepast op basis van een parkeerduur van een uur. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, en het Hof bevestigt deze uitspraak. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00022
20 april 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 6 december 2021 in de zaak met kenmerk AMS 21/3354 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 13 januari 2021 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 69,80, bestaande uit € 4,50 aan nageheven parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 mei 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 6 december 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof
ingekomen op 17 januari 2022 en aangevuld bij brief van 15 februari 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Het Hof neemt hetgeen de rechtbank onder 1 heeft opgenomen over als feiten:
“1. Aan [belanghebbende] is een naheffingsaanslag opgelegd, omdat haar auto op 8 januari 2021 om 19.33 uur ter hoogte van [a-straat 1] stond, terwijl hiervoor geen parkeergeld was betaald.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.3.
Een scanauto heeft de auto van belanghebbende om 19.33 uur stilstaand aangetroffen en geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Van de controle zijn foto’s gemaakt die tot de gedingstukken behoren. Op die foto’s is te zien dat de auto van belanghebbende stil staat met gesloten deuren en een gesloten kofferbak en zonder personen in de directe omgeving daarvan.
2.4.
In de Verordening parkeerbelastingen Amsterdam 2021 (hierna: de Verordening) is het volgende vermeld:

Artikel 1 Parkeerbelastingen
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
(…)
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
(…)
Artikel 5 Tarief, tijdvak en maatstaf van heffing
Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.”
2.5.
In de Tarieventabel 2021, behorende bij de Verordening (hierna: de Tarieventabel) is het volgende vermeld:
“Hoofdstuk 5 Tarieven bij parkeerapparatuur (minutenparkeerrecht)
Het tarief in de tariefgebieden 1, 2, 3 (…), zoals bedoeld in hoofdstuk 1, voor het parkeren als bedoeld in art. 1, onderdeel a, van de Verordening Parkeerbelastingen, bedraagt (…):
(…)
(…)
in tariefgebied 3
€ 4,50 per 60 minuten”

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of sprake is van laden en lossen en of de heffingsambtenaar forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur mag naheffen.

4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen:
“2. Tussen partijen is in geschil of sprake is van parkeren. Op de plek waar [belanghebbende] met haar auto stond, moet voor parkeren betaald worden. Van parkeren is alleen geen sprake wanneer onmiddellijk personen in- en uitstappen of onmiddellijk zaken geladen en gelost worden [voetnoot: Dit staat in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Amsterdam]. Op degene die zich op het standpunt stelt dat géén sprake is geweest van parkeren, rust de bewijslast [
voetnoot: Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4311 en van 23 [november] 2017, ECLI:GHAMS:2017:5030]. Dat betekent dat het in dit geval op de weg van [belanghebbende] ligt om aannemelijk te maken dat sprake was van onmiddellijk laden of lossen.
3. Dit heeft [belanghebbende] naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. Volgens [belanghebbende] was sprake van het laden en lossen van een Green Egg barbecue en andere losse spullen. Echter, blijkt dit niet uit de scanfoto’s. Op de foto’s is te zien dat de deuren en de achterbak van de auto dicht zijn. Ook zijn op de foto’s geen personen te zien.
4. Voor zover [belanghebbende] stelt dat een tweede controleur de controle had dienen te bevestigen, overweegt de rechtbank dat per 1 januari 2016 de controle op het betalen van parkeerbelasting in de gemeente Amsterdam wordt uitgevoerd door een ‘Deskforce’. De Deskforce bepaalt aan de hand van de foto’s die zijn gemaakt door een scanauto of controle door een parkeercontroleur ter plaatse nodig is. De heffingsambtenaar voldoet met het Deskforce-systeem in beginsel aan zijn bewijslast. Dat volgens [belanghebbende] uit de uitspraak van deze rechtbank van 21 april 2017 [voetnoot: ECLI:NL:RBAMS:2017:2740] volgt dat een tweede nachtelijke controle dient plaats te vinden, volgt de rechtbank niet. In voornoemde uitspraak komt slechts naar voren dat ’s nachts een zogenaamde ‘controlerun’ plaatsvindt waarbij nogmaals wordt gecontroleerd of er parkeerbelasting is betaald voor het betreffende voertuig. Deze ‘controlerun’ vindt niet op de locatie van de controle plaats, maar in het systeem. [Belanghebbende] kan zich hier dus niet succesvol op beroepen.
5. [ Belanghebbende] voert verder aan dat zij een deel van het uur volgend op het tijdstip van de naheffingsaanslag heeft betaald. Dit bedrag is niet in mindering gebracht op het te betalen bedrag, terwijl ook niet is gekozen voor het in rekening brengen van een forfaitaire termijn van één uur. Volgens [belanghebbende] is dit in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 [
voetnoot: ELCI:NL:HR:2019:56]. Mocht de forfaitaire termijn van één uur toch van toepassing zijn, dan brengt de heffingsambtenaar meer parkeertijd in rekening dan verschuldigd; het meerdere is een boete. Daarnaast is ook een boete opgelegd ter hoogte van € 65,30. Tweemaal een boete voor hetzelfde feit is in strijd met het “ne bis in idem” beginsel, aldus [belanghebbende].
6. Ook deze beroepsgronden slagen niet. In artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat forfaitair mag worden nageheven op basis van een parkeerduur van een uur. De naheffingsaanslag bestaat uit de kosten voor het opleggen van de aanslag en de kosten voor één uur parkeren ter plaatse. Dat is dus in lijn met de wet én het door [belanghebbende] genoemde arrest van de Hoge Raad. Anders dan [belanghebbende] stelt zijn de kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag niet gelijk te stellen aan een (fiscale) boete. Ook is geen sprake van strijd met het ‘ne bis in idem’ beginsel. Dit beginsel mist toepassing bij naheffingsaanslagen parkeerbelasting, waar geen sprake is van een sanctie of bestraffing, maar het (na)heffen van belasting.
(…)
9. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht aan [belanghebbende] is opgelegd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

Standpunten partijen
5.1.
Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte is opgelegd, want er is geen sprake van parkeren maar van laden en lossen. Uit het betoog van belanghebbende ter zitting van het Hof volgt samengevat dat de auto was gebruikt om een zware (Green Egg) barbecue te verplaatsen en dat op het moment van het scannen deze barbecue van de auto naar een berging op de derde verdieping werd verplaatst. Belanghebbende voert vervolgens aan dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat niet sprake is van laden en lossen. Het is namelijk voor belanghebbende onmogelijk om aan te tonen dat sprake is van laden en lossen. Belanghebbende voert daarbij ook aan dat de heffingsambtenaar de parkeercontrole niet zorgvuldig uitvoert. Tot slot heeft de heffingsambtenaar ten onrechte forfaitair parkeerbelasting naar de duur van een uur (€ 4,50) nageheven, zo stelt belanghebbende. Hiermee heeft de heffingsambtenaar gehandeld in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019, 18/03317, ECLI:NL:HR:2019:56 (hierna: het arrest van 18 januari 2019), want de heffingsambtenaar heeft in de Verordening niet gekozen om forfaitair naar de parkeerduur van een uur na te heffen, aldus belanghebbende. Dit volgt naar mening van belanghebbende ook uit de conclusie van A-G IJzerman van 19 november 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:1302).
5.2.
De heffingsambtenaar heeft hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht gemotiveerd betwist. Zo voert de heffingsambtenaar aan dat hij met de wijze van de controle op het betalen van parkeerbelasting aan de op hem rustende bewijslast dat sprake was van een belastbaar feit heeft voldaan en dat deze werkwijze ook door het Hof akkoord is bevonden in een uitspraak van 8 maart 2022. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen. De heffingsambtenaar stelt dat op de foto’s geen aanwijzing zichtbaar is dat sprake is van laden of lossen. Tot slot voert de heffingsambtenaar aan dat de gemeente forfaitair mag naheffen naar de parkeerduur van een uur.
Parkeren of laden en lossen
5.3.
Volgens de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel is voor het parkeren op de onderhavige parkeerlocatie op het geconstateerde tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. Voor de toepassing van de Verordening wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, tenzij sprake is van het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Deze definitie is vrijwel gelijkluidend aan de definitie van parkeren die in artikel 225 van de Gemeentewet is opgenomen. Onder 'onmiddellijk laden en lossen' dient daarbij te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
5.4.
Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat de werkwijze van de gemeente Amsterdam bij de controle op het betalen van parkeerbelasting met behulp van scanauto's voldoende waarborgen bevat voor de zorgvuldigheid van de bewijsgaring en dat deze werkwijze voldoet als uitgangspunt om aannemelijk te maken dat zich een belastbaar feit heeft voorgedaan (zie de uitspraak van dit Hof van 8 maart 2022, nr. 21/00097, ECLI:NL:GHAMS:2022:906). Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde gegevens, waaronder door de scanauto gemaakte foto’s, aannemelijk heeft gemaakt dat de auto op de onder 2.1 vermelde plaats om 19:33 uur stilstond, zonder dat de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. Op de foto’s van de scanauto is te zien dat de auto van belanghebbende stil staat met gesloten deuren en een gesloten kofferbak en zonder personen in de directe omgeving daarvan. Aanwijzingen die duiden op of een laad- of losbeweging zijn hierop niet zichtbaar.
5.5.
Bij deze stand van zaken rust op belanghebbende de bewijslast om vervolgens de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is geweest van ‘onmiddellijk laden en lossen’ in de onder 5.3 bedoelde zin. Belanghebbende stelt ten onrechte dat de bewijslast in een dergelijk geval op de heffingsambtenaar rust (zie onder meer de door de rechtbank in r.o. 2 vermelde uitspraken van het Hof van 10 oktober 2017 en 23 november 2017).
5.6.
Belanghebbende is in die bewijslast niet geslaagd. Belanghebbende heeft gesteld (zie 5.1) dat de auto heeft stilgestaan gedurende de tijd dat de barbecue is uitgeladen, vervolgens is vervoerd naar het pand waar de woning van haar kleindochter zich bevindt en, daar binnengebracht, is verplaatst naar de derde etage daarvan om aldaar te worden neergezet in de op die etage gelegen berging. Ook indien het Hof deze verklaring van belanghebbende volgt, leidt dit tot de conclusie dat sprake was van parkeren. De auto heeft volgens deze verklaring immers niet enkel stil gestaan gedurende de tijd die nodig was om de barbecue uit te laden. Daar komt bij dat namens belanghebbende ter zitting op nadere vragen van het Hof naar tijdstip en tijdsduur van het parkeren en van de voornoemde door haar gestelde handelingen, tegenstrijdige en inconsistente verklaringen zijn gegeven over de omstandigheden rondom het verhuizen van de barbecue. Zo kon belanghebbende desgevraagd niet verklaren waarom van 18:22 uur tot 19:22 uur en van 19:50 uur tot 20:55 uur wel parkeerbelasting was betaald en verklaarde belanghebbende dat het verhuizen van de barbecue rond 12:30 uur plaatsvond. Dit betoog verhoudt zich geenszins tot belanghebbendes standpunt in hoger beroep dat omstreeks tijdstip constateren door de scanauto om 19:33 uur sprake was van een losbeweging, namelijk het uitladen en naar de derde etage brengen van de barbecue. Conform belanghebbendes betoog ter zitting vond die verhuizing immers reeds op diezelfde dag in de middaguren plaats.
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de naheffingsaanslag in beginsel terecht opgelegd.
Forfaitaire heffing
5.8.
Ook het standpunt van belanghebbende dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met het arrest van 18 januari 2019, 18/03317, ECLI:NL:HR:2019:56, faalt. Hiertoe overweegt het Hof als volgt.
5.9.
In dit arrest is het volgende overwogen:
“2.3.3. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 234, lid 3 (https://new.navigator.nl/openCitation/id0c6ec2e2ee708d1eb946320774aebef4), Gemeentewet (zie de onderdelen 5.3 tot en met 5.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal) is af te leiden dat de gemeentelijke wetgever de keuze is gelaten om te bepalen dat, uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven, dan wel te bepalen dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd.
2.3.4.
In de toepasselijke verordening is ervoor gekozen forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur na te heffen. De heffingsambtenaar heeft dus terecht de naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur.”
5.10.
De toepasselijke verordening in het arrest betrof de Verordening op de heffing en de invordering van de Parkeerbelastingen 2017 van de gemeente Hilversum. In deze verordening van de gemeente Hilversum staat het volgende vermeld:
“Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.”
5.11.
In de Tarieventabel, als onderdeel behorende bij de verordening van de gemeente Hilversum staat onder andere de volgende tekst – behoudens het bedrag van het tarief per uur in essentie overeenkomend met die van de onderhavige Tarieventabel – vermeld:
“A. De belasting als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen bedraagt:
(…)
2. Voor plaatsen bij elke parkeermeter of een parkeerautomaat gelegen in 4 Gemeenteblad 2016 nr. 159918 16 november 2016 “de Schil” zoals aangewezen door het college van burgemeester en wethouders: € 2,60 per uur”
5.12.
De Hoge Raad heeft voor zijn oordeel dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft berekend naar de parkeerduur van een uur, aangesloten bij de tekst van de toepasselijke verordening en van de daarvan deel uitmakende tarieventabel en de keuze die daarin ter zake van de wijze van heffen is gemaakt. Naar het Hof begrijpt, behoeft de keuze voor een forfaitaire wijze van naheffen op basis van een parkeerduur van een uur (de hoofdregel die rechtstreeks voortvloeit uit artikel 234, derde lid, Gemeentewet) echter niet expliciet te geschieden; in de genoemde Verordening van de gemeente Hilversum is een dergelijke expliciete keuze in ieder geval niet opgenomen. Voldoende is dat uit de verordening en de daarvan deel uitmakende tarieventabel kenbaar is dat de naheffing op forfaitaire wijze plaatsvindt, berekend op basis van een parkeerduur van een uur. Ook in de onderhavige Verordening en in de daarvan deel uitmakende tarieventabel (zie 2.5 en 2.6) is kenbaar gemaakt dat naar de parkeerduur van een uur wordt nageheven. Gelet hierop is de naheffingsaanslag op een juiste wijze berekend en vastgesteld.
Slotsom
5.13.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, N. Djebali en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 20 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.