ECLI:NL:RBDHA:2022:11871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en de bekendmaking van naheffingskosten in de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde I.N.D.J. Rissema, betwistte de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat eiser op 17 april 2021 met zijn auto zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd op een aangewezen parkeerplaats. Eiser stelde dat hij slechts kort had stilgestaan om iemand in te laten stappen en dat de verordening parkeerbelasting onverbindend was omdat het besluit tot bekendmaking van de naheffingskosten te laat was gepubliceerd.

Tijdens de zitting op 19 oktober 2022 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was uitgenodigd en had de uitnodiging tijdig ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat eiser niet had aangetoond dat hij zich binnen de uitzonderingen bevond die het onmiddellijk in- of uitstappen van personen rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de bewijslast bij eiser lag en dat hij niet had kunnen aantonen dat zijn auto slechts kort had stilgestaan voor het in- of uitstappen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de verordening parkeerbelasting 2021 van de gemeente Den Haag niet onverbindend was, ondanks de te late bekendmaking van de kosten in de Staatscourant. De rechtbank stelde vast dat de verordening op de juiste wijze was vastgesteld en bekendgemaakt in het gemeenteblad. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en wettelijke rente af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/8171

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

2 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema, LLB),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 november 2021 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A]. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van eiser is bij aangetekende brief van
2 september 2022, waarin plaats en tijdstip van de zitting zijn vermeld, uitgenodigd voor de zitting. Deze uitnodiging is verzonden aan het adres [postbusadres] [nummer], [postcode] te [plaats 1]. Uit informatie afkomstig van PostNL blijkt dat de uitnodiging op 5 september 2022 is opgehaald bij een PostNL-punt. Eiser is aldus tijdig en op juiste wijze uitgenodigd voor de zitting.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 17 april 2021 om 13:28 uur, stond de auto van eiser met kenteken [kenteken] (de auto) stil aan de [straat] te [plaats 2] (de locatie). Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 67,30, bestaande uit € 2,00 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten.
3. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen sprake is van parkeren. De auto heeft alleen kort stilgestaan in het parkeervak om iemand te laten instappen. Eiser stelt daarnaast dat de Verordening parkeerbelasting 2021 van de gemeente Den Haag onverbindend is op het punt van de kosten van de naheffingsaanslag, omdat het daaraan ten grondslag liggende Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit) te laat is gepubliceerd. Tot slot verzoekt eiser om verweerder te veroordelen in een proceskostenvergoeding. Hij verzoekt ook om wettelijke rente over deze vergoeding en over het griffierecht.
4. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Is sprake van parkeren?
5. Op grond van artikel 1 van de Verordening parkeerbelasting 2021 van de gemeente Den Haag wordt, in overeenstemming met artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet, onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
6. Niet in geschil is dat de auto van eiser op de onder 1. genoemde datum en tijdstip stond op de locatie, zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Dit wordt onderschreven door de door verweerder overgelegde scanfoto’s van de auto. In zoverre is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De bewijslast dat in dit geval sprake was van een uitzondering, namelijk het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, rust op eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij de auto kort heeft stilgezet in een parkeervak om iemand te laten instappen. Met deze enkele stelling maakt eiser niet aannemelijk dat zijn auto slechts gedurende zeer korte tijd op de parkeerplaats stilstond en dat sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de door verweerder overgelegde foto’s een afgesloten auto zichtbaar is, stilstaand in een parkeervak. Er zijn op de foto’s geen personen zichtbaar rondom de auto. Eiser heeft niet ontkend dat hij enige tijd heeft staan wachten. Dit betekent dat sprake is van parkeren. Gelet hierop is de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd.
8. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de door eiser aangevoerde uitspraak van rechtbank Amsterdam [1] geen verplichting voor verweerder volgt om een extra controle te laten uitvoeren door een parkeercontroleur om na te gaan of sprake was van onmiddellijk in-/uitstappen van personen. Daarmee aanvaardt verweerder echter wel het risico dat inherent is aan het bewijs van een scanfoto, namelijk dat gebeurtenissen die zich vlak voor of na de momentopname hebben voorgedaan, buiten beeld blijven. Met het enkele overleggen van de scanfoto’s kan verweerder in principe aan zijn bewijslast voldoen, maar dat neemt niet weg dat eiser met zijn verklaringen en onderbouwing voldoende aannemelijk zou kunnen maken dat sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen. Gelet op wat hiervoor onder 6. en 7. is overwogen, is eiser evenwel niet in deze bewijslast geslaagd.
Hoogte kosten naheffingsaanslag
9. Uit artikel 3 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen volgt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks voor 1 september in de Staatscourant bekendmaakt hoe hoog de kosten die in rekening worden gebracht bij het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting maximaal mogen zijn. Dit maximale bedrag geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar. De rechtbank stelt vast dat de Minister dit bedrag op 1 september 2020 in de Staatscourant bekend heeft gemaakt voor het jaar 2021 en dus niet vóór 1 september 2020. Eiser stelt dat, nu het maximale bedrag niet voor 1 september 2020 bekend is gemaakt, de Verordening parkeerbelasting 2021 van de gemeente Den Haag op het punt van de hoogte van de naheffingskosten onverbindend is.
10. Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet verbinden besluiten die algemeen verbindende voorschriften zijn, alleen wanneer ze zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad. De Verordening parkeerbelasting 2021 van de gemeente Den Haag is op 4 november 2020 vastgesteld en op 23 december 2020 bekendgemaakt. [2] In zoverre is de Verordening parkeerbelasting 2021 dus niet onverbindend. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de bekendmaking van het maximale bedrag aan kosten in de Staatscourant voor 1 september, niet dient tot rechtsbescherming van een belastingplichtige, maar enkel te maken heeft met het tijdig, namelijk vóór aanvang van het nieuwe jaar, kunnen vaststellen van de (concept)verordening door de gemeenteraad. Dat het jaarlijkse maximum aan kosten een dag te laat bekend is gemaakt heeft in dit geval niet tot gevolg gehad dat de Verordening niet of te laat kon worden vastgesteld en heeft naar het oordeel van de rechtbank geen gevolgen.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 21 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2740.
2.Gemeenteblad 2020, 345785.