Overwegingen
1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2. In het rapport van bevindingen van 11 november 2020 hebben twee toezichthouders van de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van het [naam instantie] het volgende gerapporteerd:
“Op donderdag 22 mei 2020, omstreeks 12:30 uur, heeft een bewoner van de [straatnaam] te [plaats] , een melding gedaan bij [naam instantie] over het onjuist toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. De melder zag dat een paar percelen verderop een kleine trekker met een sproeier Roundup aan het spuiten was, wat in het water terecht kwam.
Op donderdag 11 juni 2020 heeft, [persoon B] , toezichthouder in dienst van [naam instantie] , bovengenoemde melder telefonisch gesproken voor het verkrijgen van meer informatie over betreffende melding.
Op donderdag 22 mei 2020 zag melder dat:
- Er een kleine trekker, voorzien van een spuitton en een spuitlans, over perceel [perceelnummer 1] reed. Dit perceel is volgens melder eigendom van de heer [persoon C] ;
- Perceel [perceelnummer 1] ligt naast perceel [perceelnummer 2] en tussen beiden percelen een sloot lag. Perceel [perceelnummer 2] is volgens melder eigendom van de heer [naam eiser] ;
- De kleine trekker reed over perceel [perceelnummer 1] , langs de sloot weke tussen beide percelen lag en ter hoogte van de bebouwing op perceel [perceelnummer 2] ;
- De bestuurder van de kleine trekker al rijdend met de spuitlans over de sloot heen, de strook tuin tussen de beschoeiing en de coniferenhaag op perceel [perceelnummer 2] , bespoot en dat de bestuurder tevens in de sloot spoot;
- Hierbij Roundup in het slootwater terecht kwam;
- De bespuiting kennelijk bedoeld was om onkruid achter de coniferenhaag en in het water dood te spuiten, aangezien daar onkruid stond;
- De bestuurder niet de heer [persoon C] of de heer [naam eiser] was, maar een voor
hem onbekende man was.
Op maandag 22 juni 2020 zijn wij, [persoon A] en [persoon D] , naar aanleiding van deze melding naar genoemde locatie gegaan.
Op maandag 22 juni 2020, omstreeks 11:15 uur, bevonden wij, [persoon A] en [persoon D] , ons ter hoogte [adres] te [plaats] , kadastraal bekend als [perceelnummer 2] , in de gemeente Haarlemmermeer. Wij bevonden ons daar ter uitvoering van een toepassingscontrole op het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het beoordelen van de naleving van de voorschriften uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer, de Waterwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Wgb). Dit hield in controle op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, bezit van een geldig bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming en controle op het gebruik van driftarme spuitdoppen en kantdoppen op de veldspuitapparatuur.
Wij, [persoon A] en [persoon D] , zagen dat het hierboven genoemde percelen grensden aan een oppervlaktewaterlichaam (sloot) en dat de vegetatie ter hoogte van de tuin behorende bij perceel [perceelnummer 2] , in de strook langs de beschoeiing en vegetatie onderaan de beschoeiing welke in het oppervlaktewater stond, over een lengte van totaal ca. 40 meter geheel/gedeeltelijk dood was.
- deze strook tuin was gelegen op perceel [perceelnummer 2] , ter hoogte van een woning en overige bebouwing. De strook tuin was gesitueerd tussen een coniferenhaag en de beschoeiing van naastgelegen oppervlaktewaterlichaam;
- het naastgelegen oppervlaktewaterlichaam tussen percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 1] was gelegen;
- de dode vegetatie in de hierboven genoemde strook tuin tussen de coniferenhaag en de beschoeiing en de vegetatie onderaan de beschoeiing, welke in het water stond, geheel geel/roodbruin was verkleurd;
- dit in afwijking was van planten op het tegenoverliggende talud van de sloot, deze planten waren namelijk groen van kleur;
- gelet op de typische kleur van de dode vegetatie, het patroon van dode vegetatie op het talud, dit op basis van onze expertise veroorzaakt was door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met als werkzame stof glyfosaat;
- op het moment van controle in de sloot water stond;
- de hierboven genoemde afstand van de aangetroffen dode vegetatie op de taluds langs de sloten is vastgesteld na nameting in het Geografisch Informatie Systeem (GIS);
- gewasbeschermingsmiddel(en) (herbiciden) op een niet toegestane wijze is/zijn toegepast.
Uit de kadastrale gegevens bleek dat perceel [perceelnummer 2] in eigendom toebehoorde aan:
[naam eiser] , [adres] te [plaats] .
Op maandag 22 juni 2020 hebben wij, [persoon A] en [persoon D] , omstreeks 11:30 uur, een monster genomen van de dode vegetatie van de strook tuin langs de beschoeiing en van de vegetatie onderaan de beschoeiing welke in het water stond, gelegen naast de coniferenhaag ter hoogte van de bebouwing, op het perceel dat kadastraal bekend is als [perceelnummer 2] te Haarlemmermeer. Dit monster hebben wij gemarkeerd met de codering [code] .
Dit monster is verpakt en gelabeld overgebracht naar Aquon, het bij de Raad van Accreditatie ingeschreven, laboratorium van het [naam instantie] .
Op 8 juli 2020 heb ik, [persoon A] , de resultaten van de analyse ontvangen van Aquon. Uit het analyserapport blijkt dat in het geanalyseerde vegetatie monster [code] een gehalte van 21 mg/kg glyfosaat en 0,52 mg/kg aminomethylfosfonzuur (ampa) is aangetroffen.
Gelet op het feit dat de werkzame stof “glyfosaat” en het afbraakproduct van glyfosaat, ampa, in het geanalyseerde vegetatiemonster is aangetroffen, wordt gesteld dat de stof is toegepast op de locatie waar monstername heeft plaatsgevonden, zijnde voornoemde strook tuin en onderaan beschoeiing in het water. Op grond van de aangegeven toepassing en de aangegeven werkzame stof betreft het hier een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 1 van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden.
Op 22 juni 2020, omstreeks 11.15 uur, bevonden wij, [persoon A] en [persoon D] , ons op het perceel [perceelnummer 2] , gelegen aan de [adres] te [plaats] . Aldaar troffen wij een manspersoon aan die, nadat wij ons in naam en functie aan hem bekend hadden gemaakt, zich aan ons voorstelde als: [naam eiser] .
Wij, [persoon A] en [persoon D] , stelden [naam eiser] in kennis van de mogelijk door hem begane overtreding en deelde hem mede dat hij, niet tot antwoorden verplicht was. Hierop verklaarde hij:
"Ik ben eigenaar en gebruiker van het perceel [perceelnummer 2] , gelegen aan de [adres] te [plaats] . Ik woon hier ook. Ik heb achter de heg geen bestrijdingsmiddelen gebruikt of opdracht hiervoor gegeven. Ik heb wel iemand gevraagd om langs het oppervlaktewater de
kanten te onderhouden. Mocht er gespoten zijn dan denk ik dat iemand mij wil belasten. Ik heb geen enkele reden om bestrijdingsmiddelen te gebruiken in mijn tuin".
Aangezien betrokkene [naam eiser] niet heeft verklaard welk gewasbeschermingsmiddel is toegepast, dan wel de naam heeft willen noemen van degene die het middel wel zou hebben toegepast, is ons niet bekend geworden welk gewasbeschermingsmiddel is toegepast. Echter is aangetoond middels vegetatiemonsters, dat er een gewasbeschermingsmiddel met als
werkzame stof glyfosaat is toegepast. Tevens is de wijze van toepassing gezien door melder.
Betrokkene [naam eiser] heeft een gewasbeschermingsmiddel op een niet professionele wijze laten toepassen. Het middel is immers toegepast voor privé doeleinden op een strook tuin gelegen tussen zijn coniferenhaag en de beschoeiing en tevens op vegetatie onderaan deze beschoeiing, welke in oppervlaktewater stond. Genoemde strook is gelegen ter hoogte van zijn woning en overige bebouwing op zijn perceel, kadastraal bekend als [perceelnummer 2] .
Betrokkene [naam eiser] verklaart iemand te hebben gevraagd langs het oppervlaktewater de kanten te onderhouden. Of betrokken [naam eiser] opdracht heeft gegeven het op beschreven wijze uit te voeren doet er niet toe. Betrokkene [naam eiser] blijft als perceeleigenaar verantwoordelijk.
Zover ons bekend zijn er uitsluitend Wettelijke Gebruiksvoorschriften van gewasbeschermingsmiddelen met als werkzame stof glyfosaat, waarbij de toepassing in een strook langs een oppervlaktewaterlichaam pleksgewijs dient plaats te vinden. Het niet pleksgewijs toepassen van een gewasbeschermingsmiddel met als werkzame stof glyfosaat is niet toegestaan. Tevens mag een gewasbeschermingsmiddel niet in/boven oppervlaktewater toegepast worden.
Wij hebben betrokkene meegedeeld dat wij een rapport op zouden maken voor het niet voldoen aan de Wettelijk Gebruiksvoorschriften van een gewasbeschermingsmiddel met als werkzame stof glyfosaat en dat dit rapport ingezonden zou worden naar de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, Team bestuurlijke maatregelen. Wij hebben betrokkene verteld dat op basis van dit rapport de NVWA, namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, een bestuurlijke boete op kan leggen.”
3. Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 375,- voor het volgende beboetbare feit: er werd een gewasbeschermingsmiddel, met de werkzame stof glyfosaat, verkeerd gebruikt. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Wgb, in samenhang gelezen met artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
3.1.Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat op basis van het rapport van bevindingen niet kan worden vastgesteld dat hij de overtreding heeft begaan. De constatering in het rapport van bevindingen dat op het perceel [perceelnummer 2] glyfosaat en ampa is aangetroffen is onjuist, omdat de inspectie is uitgevoerd op de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 3] . De strook tuin ter hoogte van de woning, waar de stoffen zijn aangetroffen, is gelegen op het perceel [perceelnummer 3] . Eiser is niet de eigenaar van het perceel [perceelnummer 3] en daarom niet verantwoordelijk voor het gebruik van een verboden gewasbeschermingsmiddel op dat perceel. Als hij eigenaar zou zijn van het perceel ( [perceelnummer 3] ) dan zijn de aangetroffen stoffen niet door toedoen van eiser verspreid en in de grond terecht gekomen. Daarom is wel van belang om vast te stellen wie het gewasbeschermingsmiddel heeft toegepast. Onduidelijk is wie degene is die vanuit een trekker met een sproeier het middel heeft toegepast vanaf een ander perceel dan [perceelnummer 2] . Eiser heeft geen belang om buiten het hek tussen de schotten en de sloot zelf met een gewasbeschermingsmiddel te spuiten of daartoe opdracht te geven. De verweten gedraging is pas ruim een maand na de melding onderzocht. Eiser heeft daardoor geen nader onderzoek kunnen verrichten. Er zijn geen monsters genomen van het perceel waar de trekker heeft gereden, aldus eiser. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
5. Het rapport van bevindingen is naar waarheid opgesteld. Uit vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer de uitspraak van30 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1027) volgt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen dat niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgesteld, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. 5.1.Eiser heeft niet betwist dat hij eigenaar is van het perceel [perceelnummer 2] . Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het beboetbare feit heeft plaatsgevonden op perceel [perceelnummer 2] dat in eigendom is van eiser en niet op het naastgelegen perceel [perceelnummer 3] . In het rapport van bevindingen is duidelijk beschreven dat de toezichthouders hebben gezien dat de vegetatie ter hoogte van de tuin behorend bij het perceel [perceelnummer 2] , in de strook langs de beschoeiing en onderaan de beschoeiing die in het oppervlaktewater (sloot) stond geheel of gedeeltelijk dood was. De toezichthouders hebben gerapporteerd dat de strook tuin is gelegen op het perceel [perceelnummer 2] tussen een coniferenhaag en de beschoeiing van een naastgelegen sloot die is gelegen tussen de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 1] . In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat er een uitdraai uit het Geografisch Informatie Systeem (GIS) bij het rapport van bevindingen is bijgevoegd waarop de locatie waar het gewasbeschermingsmiddel volgens verweerder op onjuiste wijze is toegepast met een rode lijn is aangeduid en waarop ook de percelen met watergang zijn aangeduid. Ter zitting heeft de toezichthouder op de in kleur geprinte GIS-uitdraai aangewezen waar die rode lijn is aangeduid en dat is op het perceel [perceelnummer 2] dat in eigendom is van eiser.
5.2.Een bestuurlijke boete kan alleen aan de overtreder worden opgelegd. In artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder overtreder wordt verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Dit kan zijn degene die door zijn fysieke handelingen de bestanddelen van het delict vervult, maar ook de functionele dader (IJzerdraad-arrest van de Hoge Raad van 23 februari 1954). De functionele dader is degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts de handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel sprake als de functionele dader tekort is geschoten in dat wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om overtredingen te voorkomen (uitspraken van het CBb van 11 januari 2016, ECLI:NL:CBB:2016:8, r.o. 3.3.1 en 2 februari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:40, r.o. 5.1). 5.3.Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit artikel 1, tweede lid, van de Wgb volgt dat de enkele aanwezigheid van de werkzame stof voldoende is om het gebruik ervan aan te nemen. De vraag of eiser persoonlijk dan wel een onbekende derde een gewasbeschermingsmiddel met glyfosaat op de strook heeft aangebracht, is volgens verweerder dan ook niet relevant. Eiser is als eigenaar van het perceel [perceelnummer 2] verantwoordelijk, ook als de bespuiting door een derde wordt uitgevoerd. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser belang had bij het verwijderen van het onkruid, dat hij aan iemand heeft gevraagd om de kanten langs het oppervlaktewater te onderhouden en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stof glyfosaat niet door zijn toedoen op het sloottalud van zijn perceel terecht is gekomen. Daarom dient hij als functioneel dader en daarmee als overtreder te worden aangemerkt.
5.4.De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiser als functioneel dader en daarmee als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de definitie van gebruiker in artikel 1, eerste lid, van de Wgb overeenkomt met de definitie van overtreder in artikel 5:1, tweede lid, van de Awb. Verweerder lijkt ten onrechte te zijn uitgegaan van een risicoaansprakelijkheid van eiser als eigenaar van het perceel waarop de werkzame stof is aangetroffen. In artikel 1, tweede lid, van de Wgb, waar verweerder naar heeft verwezen, is – samengevat – gesteld dat onder “gebruiken” mede wordt verstaan “de aanwezigheid van” (een werkzame stof). Deze bepaling dient echter niet om de reikwijdte van het begrip gebruiker en daarmee overtreder te bepalen, maar om te voorkomen dat het verbod op het gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen niet gehandhaafd zou kunnen worden, omdat niet kan worden vastgesteld welk middel – de exacte merknaam – gebruikt is (uitspraak van de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam van
14 april 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1524). Niet in geschil is dat eiser de betreffende strook op zijn perceel [perceelnummer 2] langs het oppervlaktewater niet zelf met glyfosaat heeft bespoten. Het enkele feit dat eiser eigenaar is van dat perceel acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om hem als functioneel dader aan te merken. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij zijn vaste hulp (eisers zwager) heeft gevraagd om de kanten langs de sloot te onderhouden met handgereedschap (een hark). Niet is gebleken dat deze zwager het middel heeft gebruikt. Bovendien heeft eiser verklaard dat achter de heg geen bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt en dat hij geen enkele reden heeft om bestrijdingsmiddelen in zijn tuin te gebruiken. Er is dan ook geen aanwijzing dat het in eisers machtssfeer lag om de overtreding te voorkomen of dat eiser tekort is geschoten in wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om de overtreding te voorkomen. Weliswaar heeft de toezichthouder op 22 juni 2020 met eisers buurman, de heer [persoon C] , gesproken die verklaarde “van niets te weten” en het hele perceel [perceelnummer 1] nagelopen, maar in het kader van functioneel daderschap had verweerder nader moeten onderzoeken wie de onbekende persoon was op de trekker die vanaf het perceel [perceelnummer 1] , dat niet in eigendom is van eiser maar van [persoon C] , de slootkanten op eisers perceel [perceelnummer 2] heeft bespoten. [persoon C] en eiser waren niet degenen die op de trekker zaten. Niet valt in te zien dat de toezichthouder niet opnieuw contact met de melder heeft kunnen opnemen voor een persoonsbeschrijving van degene die op de trekker zat. Eiser heeft zijn zwager gevraagd om de slootkant te onderhouden, maar eiser heeft gesteld dat zijn zwager op een andere dag dan waarop de melding ziet werkzaamheden heeft verricht. Bij het bezwaarschrift heeft eiser de contactgegevens van zijn zwager gevoegd. Het lag op de weg van verweerder om contact op te nemen met de zwager om te onderzoeken of hij degene was die het gewasbeschermingsmiddel heeft toegepast en of dit in opdracht was gebeurd van eiser. Nu niet is komen vast te staan dat eiser als gebruiker en daarmee als overtreder kan worden aangemerkt, heeft verweerder hem ten onrechte de boete opgelegd. 6. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de procedure al erg lang heeft geduurd. De rechtbank vat dit op als een beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en overweegt het volgende.
6.1.Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiser de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-. Voor zover een boete reeds is vervallen geschiedt compensatie in de vorm van een schadevergoeding zoals in niet punitieve zaken gebruikelijk is, namelijk € 500,- per half jaar overschrijding (zie ECLI:NL:CBB:2019:209). 6.2.In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 12 januari 2021. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met bijna vijf maanden overschreden. Nu de boete, gelet op rechtsoverweging 5.4. is vervallen, ziet de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen van € 500,-. In dit geval is de overschrijding volledig aan de rechtbank is toe te rekenen. De rechtbank zal dan ook de [naam verweerder 2] opdragen dit bedrag te vergoeden.