In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een bestuurlijke boete die is opgelegd op basis van een vermeende overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw). De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2013 wordt vernietigd, en het boetebesluit van 20 september 2011 wordt herroepen. De appellante, een B.V., had verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties is overschreden, en heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot schadevergoeding. De uitspraak verwijst naar eerdere uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 18 december 2018, waarin de normen en de toepassing daarvan door de minister zijn besproken. Het College oordeelt dat de minister niet tijdig inzicht heeft gegeven in de gehanteerde marges, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. De totale procedure heeft meer dan tien jaar geduurd, wat resulteert in een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De minister wordt veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan appellante, en de Staat der Nederlanden tot € 3.000,-. Daarnaast worden de proceskosten van appellante vergoed.