ECLI:NL:RBROT:2011:BQ1524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
awb10/2146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan pachter wegens overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Eiseres, pachter van een perceel, kreeg een bestuurlijke boete van € 500,00 opgelegd wegens overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De rechtbank oordeelde dat een bestuurlijke boete alleen aan de overtreder zelf kan worden opgelegd, en dat de overtreder degene is die de overtreding pleegt of medepleegt. De rechtbank stelde vast dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat eiseres als gebruiker in de zin van de Wgb kon worden aangemerkt, aangezien eiseres geen bemoeienis had met de teelt en de oogst van de zilveruien die door [Z] B.V. op het perceel werden verbouwd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom eiseres als overtreder moest worden aangemerkt en dat de verwijzing naar de definitie van 'gebruiken' in de Wgb niet opging in deze context. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herhiep het primaire besluit van 21 januari 2010. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,00 en diende het betaalde griffierecht van € 298,00 te worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het indienen van hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/2146
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te Lelystad, eiseres,
gemachtigde mr. F.R.H. Kuiper, advocaat te Hattem,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger, verweerder,
gemachtigde mr. D.J. Hira-Tetar.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 21 januari 2010 heeft verweerder eiseres een boete van € 500,00 opgelegd wegens overtreding van een bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gesteld voorschrift. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 februari 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 april 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van
4 juni 2010 beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt onder gebruiker verstaan: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een gewasbeschermingsmiddel of biocide toepast, toedient, doet toepassen, of doet toedienen.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wgb, voor zover hier van belang, is het verboden te handelen in strijd met de voorschriften die krachtens artikel 29 bij de toelating worden vastgesteld (de zogenaamde gebruiksvoorschriften).
Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Wgb (oud), dat ingevolge artikel IV van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het bestreden besluit van toepassing is, wordt in titel 2. ‘Bestuurlijke boetes’ van de Wgb onder overtreder verstaan, degene die een overtreding pleegt of mede pleegt. Ingevolge het tweede lid wordt, indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb, voor zover hier van belang, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd ter zake van overtreding van artikel 22, eerste lid, van de Wgb.
Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Rgb) wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 90, eerste lid, van de Wgb kan worden opgelegd, vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld. Ingevolge het tweede lid kan in voorkomend geval een ander boetebedrag worden opgelegd dan vermeld in bijlage XIII, indien de omstandigheden van het geval of de ernst van de overtreding daartoe aanleiding geven.
Volgens bijlage XIII van de Rgb, voor zover hier van belang, hanteert verweerder voor overtreding van artikel 22, eerste lid, van de Wgb een standaardboete van € 2.000,00.
2.2 Verweerder verwijt eiseres dat het gewasbeschermingsmiddel Panic op een perceel waarvan zij pachter is, in strijd met de gebruiksvoorschriften, op het talud van een watergang is gespoten. Op dit perceel teelt het bedrijf [Z] B.V. zilveruien. Aan eiseres is een boete van € 500,00 euro opgelegd wegens overtreding van artikel 22, eerste lid, van de Wgb. Verweerder ziet [Z] B.V. als hoofdovertreder, maar een deel van de verantwoordelijkheid voor de overtreding ligt ook bij eiseres. Daarom is de standaardboete van € 2.000,00 met 75% verlaagd naar € 500,00.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres, als pachter van het perceel, is te kwalificeren als gebruiker in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wgb. Om als gebruiker te kunnen worden aangemerkt is opzet niet vereist. Daarom heeft verweerder niet getoetst of eiseres de overtreding willens en wetens of ten minste bewust heeft gedaan. Als pachter is eiseres ook verantwoordelijk voor een zorgvuldige toepassing van het gewasbeschermingsmiddel op haar grond, aldus verweerder.
2.3 Eiseres stelt dat zij niet veroordeeld kan worden tot het betalen van een boete. [Z] B.V. teelt op het perceel waarvan eiseres pachter is zelfstandig en geheel voor eigen verantwoordelijkheid en eigen risico zilveruien. Gezien de specifieke teelt en de hiervoor benodigde kennis is het gebruikelijk om dit soort teelten volledig aan de afnemer over te laten. Eiseres stelt geen enkele bemoeienis met de teelt en de oogst te hebben gehad en is dan ook van mening dat zij niet aangemerkt kan worden als gebruiker in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wgb.
2.4 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1 Een bestuurlijke boete kan alleen aan de overtreder zelf worden opgelegd. Als overtreder wordt aangemerkt degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 89 van de Wgb (Kamerstukken II 2005/06, 30474, nr. 3, p. 86) kan dat zijn degene die door zijn fysieke handelingen de bestanddelen van het delict vervult, maar ook de functionele dader (zie het zogenoemde IJzerdraad-arrest: HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378). Functioneel dader is degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts de handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel reeds sprake als de functionele dader is tekortgeschoten in hetgeen redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om wederrechtelijke handelingen te voorkomen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres als gebruiker in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wgb kan worden aangemerkt en dat in die hoedanigheid van eiseres mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte houdt van de aanwezigheid van werkzame stoffen in haar grond. Verweerder is er daarnaast vanuit gegaan dat [Z] B.V. het perceel in gebruik heeft, dit bewerkt, verantwoordelijk is voor de teelt en dat werknemers van [Z] B.V. het betreffende gewasbeschermingsmiddel gespoten hebben.
Gelet daarop en vanwege het hiervoor weergegeven toetsingskader had verweerder nader moeten onderbouwen waarom eiseres dan toch als overtreder dient te worden aangemerkt. Eiseres heeft gesteld dat zij geen enkele bemoeienis met de bespuiting en dus met het plegen van de overtreding heeft gehad en verweerder heeft dit niet weersproken. Verweerder heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat het in de machtssfeer van eiseres lag om de overtreding te voorkomen of dat zij is tekortgeschoten in hetgeen redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht. Verweerder lijkt ten onrechte te zijn uitgegaan van een risico-aansprakelijkheid van eiseres, als pachter van de grond. De verwijzing van verweerder naar de definitie van gebruiken in artikel 1, tweede lid, van de Wgb, waarin – samengevat – is gesteld dat onder “gebruiken” mede wordt verstaan de “de aanwezigheid van” (een werkzame stof) gaat niet op. Deze bepaling is immers niet opgenomen om de reikwijdte van het begrip overtreder te bepalen, maar om te voorkomen dat het verbod op het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen niet gehandhaafd zou kunnen worden, omdat niet kan worden vastgesteld welk middel – de exacte merknaam – gebruikt is. Buiten gevallen van heterdaad hebben de met de handhaving belaste diensten immers slechts de aanwezigheid op de behandelde gewassen, gebouwen en voorwerpen van een werkzame stof als aanknopingspunt (zie de Memorie van Toelichting bij artikel 1, tweede lid, van de Wgb, Kamerstukken II 2005/06, 30 474, nr. 3, p. 54). Nu eiseres niet als overtreder kan worden aangemerkt is zij niet strafbaar. Verweerder heeft de boete dan ook ten onrechte aan eiseres opgelegd.
2.4.2 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het besluit van 21 januari 2010 wordt herroepen.
2.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 437,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,00 en wegingsfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
herroept het primaire besluit,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437,00, te betalen aan eiseres,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 298,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, mr. E.A. Poppe-Gielesen en
mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 14 april 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.