ECLI:NL:RBROT:2023:5677

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/5363
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan houder van pluimvee wegens overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot vangletsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres, een houder van pluimvee, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister waarin een boete van € 4.500,- was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. De overtredingen betroffen het veroorzaken van vangletsel bij kuikens tijdens het vangen en transport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister het primaire besluit en het bestreden besluit heeft gebaseerd op een rapport van bevindingen van een toezichthoudend dierenarts van de NVWA, waarin ernstige letsels bij de kuikens zijn geconstateerd. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, die stelde dat het letsel niet tijdens het vangen maar mogelijk tijdens het transport was ontstaan, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de toezichthouder niet lichtvaardig konden worden betwist en dat de opgelegde boete terecht was, gezien de recidive van de eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete van € 4.500,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , h.o.d.n. [naam bedrijf] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 4.500,- opgelegd voor twee overtredingen van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 9 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
Verweerder heeft het primaire besluit en het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen van 1 april 2021. In dit rapport van bevindingen heeft een toezichthoudend dierenarts (met toezichthoudernummer 32737) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onder meer het volgende geschreven:
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 31 maart 2021, omstreeks 12:56 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar vlak voor de uithaler, nog voor het keurbordes, voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel [nummer ] afkomstig van [naam bedrijf] uit [plaatsnaam] , registratienummer: [registratienummer] . Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 1. De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag (zie bijlagen). Daarnaast heb ik dit nagevraagd bij zowel de chef aanvoer en de chef panklaar en deze bevestigden mij dat het koppel afkomstig was van " [naam bedrijf] ", stal 1.
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie: bijlage 7 van deKPL-WLZ-WV01 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paars. De getelde bloedingen waren groter dan 3 cm. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de poten (drumsticks) zaten.
Ik heb van stal 1 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controles was 8.500 kuikens per uur. De actuele bandsnelheid heb ik afgelezen van de monitor in de machinekamer naast de afdeling panklaar. Deze monitor geeft de actuele bandsnelheid van de panklaarlijn aan. In totaal heb ik per controle van twee minuten 284 karkassen gecontroleerd ervan uitgaande dat alle haken bezet waren.
- Koppel " [naam bedrijf] ", stal 1: tellingen respectievelijk omstreeks 12:56 uur en 13:11 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 8 letsels geteld, tijdens de tweede controle 7. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 2.82 % en 2.46 % wat een gemiddelde score geeft van 2.64 %. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
Uit navraag bij de transporteur bleek dat er tijdens transport niets was gebeurd wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Ook blijkt uit navraag bij de exploitant van het slachthuis en uit de bevindingen tijdens het reguliere toezicht dat dergelijke letsels niet op het slachthuis hebben kunnen ontstaan. Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
De letsels bestonden bij beide tellingen uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels en de drumsticks (zie foto's; de foto’s zijn een representatieve weergave van de letsels die gezien zijn; de foto's zijn genomen van dieren van hetzelfde koppel, maar het zijn niet de letsels die tijdens de telling zijn gezien). Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
• Vertrektijd van de veehouderij was 09.10 uur in de ochtend (zie bijlage transportlijst pluimvee).
• Tijd van mijn eerste inspectie was omstreeks 12.56 uur
• Het Iaden van de kuikens is om ongeveer 08.25 uur begonnen (zie bijlage transportlijst pluimvee). Het letsel is dan ongeveer tussen 3.46 uur en 4.31 uur oud.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake was van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd, waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden was berokkend.”
Bij het rapport zijn onder meer twee foto’s gevoegd.
2.2.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit van 4 juni 2021 een boete opgelegd van € 4.500,- wegens het plegen van de volgende feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren”.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Verordening (EG)
nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
Verweerder heeft het boetebedrag dat bij deze overtreding hoort (€ 1.500,- ), verhoogd met toepassing van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, omdat eiseres op 19 oktober 2018 eerder is beboet voor dezelfde overtreding er nog geen vijf jaar waren verstreken sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. Deze boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
2.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is geweest van onnodige pijn of onnodig lijden. De werkzaamheden worden uitgevoerd zonder gebruikmaking van geweld. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat het letsel alleen tijdens het vangen kan zijn ontstaan. Het klapperen van de vleugels veroorzaakt vergelijkbare schade en kan zich voordoen na het vangen.
Eiseres verwijst in dit verband naar de “AVMA Guidelines for the euthanasia of animals”, de “Animal Welfare Evaluation of gas stunning” en een door [naam 1] (hoogleraar pathologie/diergeneeskunde) gevalideerde verklaring van dierenarts [naam 2] . Uit deze stukken blijkt volgens eiseres dat het klapperen van vleugels zich kan voordoen bij de voorverdoving in de wachtruimte en dat laesies, die op dit moment of daarna zijn ontstaan, dezelfde verkleuring laten zien als eerder ontstaan letsel. Dit had door de toezichthouder moeten worden onderzocht.
Uit de transportlijst pluimvee blijkt dat de auto met de vleeskuikens is aangekomen op de slachterij om 9.50 uur en dat er om 9.55 uur een begin is gemaakt met het lossen. Het inhangen van de kuikens is aangevangen om 12.24 uur. Dit betekent dat er 2,5 uur zijn verstreken en zodoende hebben als gevolg van het klapperen met de vleugels verwondingen kunnen ontstaan die eenzelfde beeld geven als vangschade.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen van 1 april 2021. In dit rapport is duidelijk beschreven wat voor letsel de toezichthouder heeft gezien en de kleur en grootte van de geconstateerde bloedingen is beschreven. Ook staat in het rapport dat er in stal 1 volgens de werkinstructie K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 is geteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet van die mededeling in het rapport uit te gaan. In die werkinstructie staat dat alleen bloedingen worden geteld die minimaal drie centimeter groot en donkerrood tot paars van kleur zijn. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door uitspraken van het CBb (onder meer ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2022:168) waarin het CBb concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de methode van het vaststellen van vangletsel aan de slachtlijn niet deugdelijk is.
Voor zover eiseres stelt dat de steekproef bij de telling van letsel niet representatief is, slaagt deze stelling niet. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, blijkt uit het rapport van bevindingen van 1 april 2021 dat de vangletseltelling heeft plaatsgevonden volgens de instructie van de NVWA; K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 (de Toelichting vangletseltelling). Daarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel.
3.3.
Weliswaar kan ook na het vangen bij de kuikens letsel (of schade) ontstaan, maar verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift voldoende gemotiveerd dat het getelde letsel niet tijdens transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2021:706. Ook verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:12231) waarin zij heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat als een toezichthoudend dierenarts aan de slachtlijn donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal drie centimeter aan vleugel, poot of lichaam constateert, er sprake is van vangletsel.
De onder 3. genoemde producties waarnaar eiseres in beroep heeft verwezen, maken het voorgaande niet anders, omdat eiseres met deze stukken niet heeft onderbouwd dat tijdens het klapperen van de vleugels en de CO2-bedwelming dezelfde verkleuring ontstaat als bij het vangen van de dieren. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 6.5 van de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van het CBb van 12 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:169).
3.4.
In dit geval kwam de toezichthouder bij de letseltellingen uit op een score van 2,82 procent en van 2,46% wat een gemiddelde score geeft van 2,64%. Het gaat hier om een aanzienlijke overschrijding van de handhavingsnorm van 2 procent. Wat betreft het moment van de tellingen blijkt uit het rapport van bevindingen van 1 april 2021 dat de toezichthouder om 12.56 uur en 13.11 uur een telling van twee minuten heeft gedaan. Dit is conform genoemde werkinstructie waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat kuikens uit tenminste twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in ECLI:NL:CBB:2019:664 hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de werkinstructie en ook blijkt uit het rapport van bevindingen, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden.
3.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het proportionaliteitsbeginsel. De boete is twee keer verhoogd, terwijl het vangletsel is afgenomen door een voortdurend verbeterproces en door het gebruik van een vangmachine waarmee getracht wordt om vangletsel te voorkomen.
4.1.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:355) vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of - in deze zaak - de ingevolge de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop.
In dit geval heeft verweerder het boetebedrag conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. De rechtbank vindt de opgelegde boete van € 4.500,- in dit geval niet onevenredig. Weliswaar is dit een hoog bedrag in verhouding tot het normbedrag dat bij een dergelijke overtreding hoort, maar dat is te wijten aan het feit dat eiseres eerder (op 19 oktober 2018) een boete heeft gekregen voor eenzelfde overtreding en maakt op zichzelf de boete niet disproportioneel. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boete te matigen.
Evenmin is er grond voor een halvering van het boetebedrag van € 4.500,- nu niet kan worden geconcludeerd dat de overtreding geringe gevolgen heeft gehad voor het dierenwelzijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Overtreding
Artikel 2.5 van de Wet dieren:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;
b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;
c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;
d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;
e. de wijze van vervoer;
f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;
g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;
i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;
j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden gebruikt;
k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;
l. de over het vervoer bij te houden gegevens;
m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of inrichtingen waar dit plaatsvindt;
n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en
o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het vervoer betrokken is.
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren:
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren:
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.
Artikel 3, aanhef, van de Transportverordening:
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Artikel 3 van de Transportverordening:
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
d) de laad- en losvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd, en worden op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd;
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
Artikel 8, eerste lid, van de Transportverordening:
De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening:
Het is verboden de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent.
Hoogte boete
Artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht: Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren:
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.