ECLI:NL:RBROT:2023:5428

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/5362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan pluimveehouder wegens overtredingen van de Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een pluimveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 7.500,- aan de pluimveehouder voor twee overtredingen van de Wet dieren. De minister had op 12 maart 2021 een boete opgelegd na inspecties op 7 februari 2020, waarbij ernstige dierenletsel werd vastgesteld bij kuikens tijdens het vangen en transport. De pluimveehouder heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 10 mei 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de rapporten van de toezichthouders als voldoende onderbouwd en deskundig beoordeeld, en heeft geoordeeld dat de bevindingen van de toezichthouders niet lichtvaardig terzijde kunnen worden geschoven. De rechtbank concludeert dat de pluimveehouder de overtredingen heeft begaan en dat de opgelegde boete proportioneel is, mede gezien de eerdere overtredingen van de pluimveehouder. De rechtbank heeft het beroep van de pluimveehouder ongegrond verklaard en de boete gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigden: mr. M.M. de Vries en mr. F. Peters-van Meijenhof).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 7.500,- opgelegd voor twee overtredingen van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 9 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
Verweerder heeft het primaire besluit en het bestreden besluit gebaseerd op twee rapporten van bevindingen van 7 februari 2020.
In het eerste rapport, dat is opgesteld door een toezichthouder met toezichthoudernummer 38760, staat onder meer het volgende:
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 7 februari 2020, omstreeks 11:35 uur.
Ik zag tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de AM- screening dat er veel karkassen van een koppel kuikens ernstig tot zeer ernstig (vleugel)letsel vertoonden. Tevens zag ik in dit koppel een kuiken met volledig gebroken snavel en ernstige gezwollen kop (zie foto 1). Ik zag meerdere vleugelbeknellingen en een kopbeknelling in 3 verschillende containers. Ik zag een container met open klep. Ik heb daarom besloten een letseltelling uit te voeren.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar vóór het eerste keurbordes, voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel [nummer 1] afkomstig van pluimveehouder [naam eiseres] uit [plaatsnaam] (registratienummer [registratienummer] ), zie bijlage VKI.
Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 5; deze stallocatie bevindt zich op de
[adres] . De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door
de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van
deze slachtdag. Daarnaast heb ik dit nagevraagd bij de exploitant en deze
bevestigde mij dat het koppel afkomstig was van [naam eiseres]
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie uit bijlage 7 van deKPL-WLZ-WV01 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek zaten.
Ik heb van stal 5 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden tweeminuten. De bandsnelheid tijdens de controle was 12.000 kuikens per uur. De bandsnelheid heb ik geverifieerd op de snelheidsmeter van de slachtlijn. In totaal heb ik per controle van twee minuten 400 kuikens gecontroleerd er vanuit gaande dat alle haken bezet waren.
Koppel [nummer 1] stal 5: ik heb de tellingen respectievelijk omstreeks 11:35 uur en 12:55 uur uitgevoerd. Tijdens de eerste controle heb ik 13 letsels geteld, tijdens de tweede controle 9. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 3.25% en 2.25% wat een gemiddelde score geeft van 2,75%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.De letsels bestonden bij beide tellingen uit grote(>3 cm) donkerrode tot paarsrode bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek (zie foto’s 2 t/m 6).
Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren. Vertrektijd van de houderij van de eerste auto was 08:05 uur en van de laatste auto 11:25 uur.
• Aanvang laden van eerste auto 06:15 uur tot laatste auto 09:45 uur.
• Aankomst slachthuis van de eerste auto was 08:25 uur en van de laatste auto 11:40 uur (zie de gegevens op de koppelbegeleidingsformulieren).
• Tijd inspectie was om 11:35 uur en 12:55 uur.
Hieruit valt te concluderen dat het letsel niet ouder was dan 12 uur. De kuikens zijn gevangen door middel van een vangmachine (zie bijlage koppelbegeleidingsformulieren).
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake was van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd, waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend.”
In het tweede rapport, dat is opgesteld door een toezichthouder met toezichthoudernummer [nummer 2] , staat onder meer het volgende:
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 7 februari 2020 omstreeks 13:48 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaarafdeling voor de post-mortem keuring. Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens van koppel [nummer 3] afkomstig van pluimveehouderij [naam eiseres] i.o. uit [plaatsnaam] (registratienummer [registratienummer] ), zie VKI in bijlage “VKI [naam eiseres] stal 5 en 7” en “ [naam eiseres] ”.
Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 7 van de bedrijfslocatie op [adres] . De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag. Daarnaast werd ik door de exploitant op de hoogte gebracht dat de begintijd van aanhangen van bovengenoemd koppel 13:12 uur was. Dit zag ik later ook op het registratieformulier van het slachthuis in het kantoor van de panklaarafdeling. Ik zag toen ook dat er geen andere koppels tussendoor waren geslacht, zie bijlage 1 foto 2.
Tijdens de PM-screening, omstreeks 13:48 uur, zag ik dat er meerdere karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel hadden variërend van (grote) bloeduitstortingen tot luxatie in het schoudergewricht of ellebooggewricht en/of gesloten/open fracturen van vleugels waarbij ik de botjes zag uitsteken. Tevens was bij de voorgaande stal van deze pluimveehouder, stal 5, die voor dit koppel geslacht werd op dit slachthuis meer dan 2% vangletsel vastgesteld door een collega toezichthouder.
Dit was voor mij aanleiding om tellingen uit te voeren in de panklaarafdeling voor de overhanger van de slachtlijn naar de panklaarlijn, waarbij ik specifiek op letselheb gelet. Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie K-PLWLZWV01 bijlage 7 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek zaten. Ik heb van stal 7 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was 12.000 kuikens per uur. De bandsnelheid heb ik afgelezen op snelheidsmeter van de slachtlijn, zie foto 1 in bijlage 1. Bij een bandsnelheid van 12.000 kuikens per uur zag ik 400 kuikens per controle van twee minuten voorbij komen.
Tellingen respectievelijk omstreeks 14:09 uur en 15:00 uur uitgevoerd. Tijdens de eerste controle heb ik 14 letsels geteld, tijdens de tweede controle 15. Ik zag daarbij veel donkerrode tot paarsrode bloedingen op de vleugels waarvan een deel uitgelopen was naar de borst. Daarnaast zag ik meerdere (open en gesloten) vleugelfracturen met uitgebreide donkerrode tot paarsrode bloedingen en een enkele luxatie met paarsrode donkerrode tot paarsrode bloedingen. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 3,50% en 3,75% wat een gemiddelde score geeft van 3,63%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van2% die de NVWA hanteert, overschreden was (zie video’s gemaakt na de tellingen).Tijdens de ante-mortem beoordeling van het koppel is mij bij de dieren in de aanvoercontainers geen grote afwijkingen opgevallen met betrekking tot de koppelbegeleidingsformulieren dat bij de controle na laden door de chauffeur en bij de welzijnscheck op het slachthuis veel beknellingen waren vastgesteld, maar voornamelijk bij stal 5. Ik zag dat bij de combinatie 75-BJT-6//19-WR-LB, waarop stal 5 en 7 waren geladen, bij de welzijncheck op het slachthuis een opmerking was gemaakt over 2 te volle lades. Zie bijlage “ [naam eiseres] ”. Een medewerker van het slachthuis vertelde me dat men naar aanleiding van de vele beknellingen al contact had opgenomen met de pluimveehouder.
Tussen de tellingen door heb ik op de aanvoerafdeling de dieren beoordeeld op een positie na het ophangen en voor de waterbadverdover. Ik zag daar meerdere kuikens met afhangende vleugels aan de slachtlijn hangen. Bij nadere inspectie zag ik grote donkerrode tot paarsrode bloedingen. Ik zag dat de kuikens tijdens het kantelen en in de carrousel rustig bleven en niet heftig reageerden. Hierdoor bleef vleugelschade door heftig met de vleugels slaan uit.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Zie Koppelbegeleidingsformulieren in bijlage “ [naam eiseres] ”.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
Pagina 3 van 3
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarsrode bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
• Vertrektijd van de houderij is vanaf 11:25 uur tot 14:10 uur;
• Tijd inspectie is vanaf 13:48 uur;
Het laden van de kuikens is vanaf ongeveer 09:45 uur begonnen (de eerste wagen was een combinatie vracht van stal 5 en 7) en duurde tot 14:00 uur. De auto’s zijn op volgorde van binnenkomst gelost en geslacht. Volgens de registratie van het slachthuis is men om 13:12 uur begonnen met het aanhangen van dit koppel. Zie bijlage “ [naam eiseres] ” en het registratieformulier. Het letsel is dan tussen 3 kwartier en hooguit 4 uur oud.
De kuikens zijn gevangen door middel van een vangmachine, zie bijlage “ [naam eiseres] ”.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend.”
2.2.
Op basis van de bevindingen uit de hiervoor genoemde boeterapporten heeft verweerder in het primaire besluit van 12 maart 2021 een boete opgelegd van € 7.500,- wegens het plegen van de volgende feiten:
a. De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren uit stal 5;
b. De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren uit stal 7.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete is rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde beboetbare feiten een dusdanige samenhang vertonen dat voor deze overtredingen tezamen slechts eenmaal een boetebedrag is vastgesteld, te weten het bedrag dat hoort bij het beboetbare feit 1.
Verweerder heeft het boetebedrag dat bij deze overtreding hoort (€ 1.500,- ), verhoogd met toepassing van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, omdat eiseres op 9 augustus 2019 eerder is beboet voor dezelfde overtreding er nog geen vijf jaar waren verstreken sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. Deze boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
2.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is geweest van onnodige pijn of onnodig lijden. De werkzaamheden worden uitgevoerd zonder gebruikmaking van geweld. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat het letsel alleen tijdens het vangen kan zijn ontstaan. Het klapperen van de vleugels veroorzaakt vergelijkbare schade en kan zich voordoen na het vangen.
Eiseres verwijst in dit verband naar de “AVMA Guidelines for the euthanasia of animals”, de “Animal Welfare Evaluation of gas stunning” en een door [naam 1] (hoogleraar pathologie/diergeneeskunde) gevalideerde verklaring van dierenarts [naam 2] . Hieruit blijkt volgens eiseres dat het klapperen van vleugels zich kan voordoen bij de voorverdoving in de wachtruimte en dat laesies, die op dit moment of daarna zijn ontstaan, dezelfde verkleuring laten zien als eerder ontstaan letsel. Dit had door de toezichthouder moeten worden onderzocht, aldus eiseres.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van bevindingen van 7 februari 2020. In de rapporten is duidelijk beschreven wat voor letsel de toezichthouders hebben gezien en de kleur en grootte van de geconstateerde bloedingen is beschreven. Ook staat in de rapporten dat er in beide stallen volgens de werkinstructie
K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 is geteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet van die mededeling in beide rapporten uit te gaan. In die werkinstructie staat dat alleen bloedingen worden geteld die minimaal drie centimeter groot en donkerrood tot paars van kleur zijn. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door uitspraken van het CBb (onder meer ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2022:168) waarin het CBb concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de methode van het vaststellen van vangletsel aan de slachtlijn niet deugdelijk is.
3.3.
Weliswaar kan ook na het vangen bij de kuikens letsel (of schade) ontstaan, maar verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift voldoende gemotiveerd dat het getelde letsel niet tijdens transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2021:706. Ook verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:12231) waarin zij heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat als een toezichthoudend dierenarts aan de slachtlijn donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal drie centimeter aan vleugel, poot of lichaam constateert, er sprake is van vangletsel.
De onder 3. genoemde producties waarnaar eiseres in beroep heeft verwezen, maken het voorgaande niet anders, omdat eiseres met deze stukken niet heeft onderbouwd dat tijdens het klapperen van de vleugels en de CO2-bedwelming dezelfde verkleuring ontstaat als bij het vangen van de dieren. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 6.5 van de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van het CBb van 12 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:169).
3.4.
In dit geval kwam de toezichthouder bij de letseltellingen uit op een gemiddelde score van 2,75 procent in stal 5 en 3,63% in stal 7. In beide situaties gaat het om een aanzienlijke overschrijding van de handhavingsnorm van 2 procent. Wat betreft het moment van de tellingen blijkt uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouder in stal 5 op
7 februari 2020 om 11:35 uur en om 12.55 uur een telling van twee minuten heeft gedaan en dat de toezichthouder in stal 7 om 14:09 uur en om 15:00 uur een telling van twee minuten heeft gedaan. Dit is conform genoemde werkinstructie waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat kuikens uit tenminste twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in ECLI:NL:CBB:2019:664 hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de werkinstructie en ook blijkt uit het rapport van bevindingen, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden.
3.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het proportionaliteitsbeginsel. De boete is vier keer verhoogd met het oorspronkelijke boetebedrag, terwijl het vangletsel is afgenomen door een voortdurend verbeterproces en door het gebruik van een vangmachine om vangletsel te voorkomen.
4.1.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:355) vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het kader waarin de op artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of – in deze zaak – de ingevolge de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel – het waarborgen van dierenwelzijn – staat voorop.
4.2.
In dit geval heeft verweerder het boetebedrag conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. De rechtbank vindt de opgelegde boete van € 7.500,- in dit geval niet onevenredig. Weliswaar is dit een hoog bedrag in verhouding tot het normbedrag dat bij een dergelijke overtreding hoort, maar dat is te wijten aan het feit dat eiseres eerder op 9 augustus 2019 een boete heeft gekregen voor eenzelfde overtreding en maakt op zichzelf de boete niet disproportioneel. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boete te matigen. Evenmin is er grond voor een halvering van het boetebedrag van € 7.500,- nu niet kan worden geconcludeerd dat de overtreding geringe gevolgen heeft gehad voor het dierenwelzijn.
5. Eiseres voert aan dat de boete in dit geval dient te worden gematigd omdat de
13-weken termijn, als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb, is overschreden.
5.1.
Op grond van artikel 5:51 van de Awb dient het bestuursorgaan binnen dertien weken na dagtekening van het proces-verbaal omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete te beslissen. Die termijn is in dit geval overschreden, nu de rapporten van bevindingen dateren van 7 februari 2020 en het voornemen tot het opleggen van de boete dateert van
24 november 2020. Dit is weliswaar te laat, maar de termijn van artikel 5:51, eerste lid van de Awb moet als een termijn van orde worden aangemerkt (TK 2003-2004, 29702, nr. 3,
p. 150), dus overschrijding daarvan leidt als zodanig niet tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het voornemen naar voren te brengen en om bezwaar en beroep in te stellen, zodat zij zich heeft kunnen verdedigen. Gelet op de mate van overschrijding en nu niet is gebleken dat eiseres daardoor in haar belangen is geschaad, ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete om die reden te matigen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Overtreding
Artikel 2.5 van de Wet dieren:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;
b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;
c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;
d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;
e. de wijze van vervoer;
f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;
g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;
i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;
j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden gebruikt;
k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;
l. de over het vervoer bij te houden gegevens;
m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of inrichtingen waar dit plaatsvindt;
n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en
o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het vervoer betrokken is.
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren:
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren:
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.
Artikel 3, aanhef, van de Transportverordening:
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Artikel 3 van de Transportverordening:
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
d) de laad- en losvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd, en worden op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd;
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
Artikel 8, eerste lid, van de Transportverordening:
De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening:
Het is verboden de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent.
Hoogte boete
Artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht: Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren:
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.