ECLI:NL:RBROT:2022:7243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/1250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor onvoldoende beoordeling welzijnsomstandigheden van dieren bij aankomst op slachthuis

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 4.000,- die was opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De boete was opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op basis van een rapport van bevindingen van de NVWA, waarin werd vastgesteld dat bij de aankomst van kuikens op het slachthuis de welzijnsomstandigheden niet systematisch waren beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de toezichthouder zes vleugelbeknellingen heeft geconstateerd, wat erop wijst dat de welzijnsbehoeften van de dieren niet zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de overtreding terecht is vastgesteld, maar dat de boete verlaagd moet worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank herroept het primaire besluit en stelt de boete vast op € 1.625,-. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Kool),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 4.000,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 28 april 2017 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 1.875,-.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft ook schriftelijke gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam] , toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 15 maart 2017 op ambtsbelofte is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: dinsdag, 28 februari 2017 omstreeks 09:30 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam] , functie: Locatie manager.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal op de plek waar de kuikens buiten opgeslagen staan.
Ik zag dat er in totaal 3 ladingen kuikens stonden opgesteld. Bij mijn AM-keuring van de kuikens zag ik in totaal 6 vleugelbeknellingen verspreid over de verschillende containers. Al deze kuikens zaten aan de buitenzijde van de containers en waren makkelijk zichtbaar. Vanuit mijn professie als dierenarts kan ik concluderen dat wanneer een kuiken bekneld zit met de vleugel dit leidt tot stress en pijn. De containers waren eerder die ochtend al gelost en stonden al enkele uren op het bedrijf. Op het moment van mijn controleren stond er op dewelzijnslijst van het bedrijf niets ingevuld over tekortkomingen bij de reeds afgeladen kuikens. Dit geeft aan dat het bedrijf al ruim de mogelijkheid had om de beknellingen te constateren en te verhelpen. Het bedrijf heeft dus niet al het mogelijke gedaan om stress, pijn en onnodig lijden te voorkomen.
De beoordeling van hun welzijn bij aankomst heeft niet geleid tot maatregelen om in hun behoeften te voorzien. Er is deze dieren niet elke vermijdbare pijn of lijden bespaard.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met Vo (EG) nr. 1099/2009:
Artikel 15, lid 1, in samenhang met bijlage III, onder punt 1.1: De welzijnsomstandigheden van elke zending dieren worden systematisch bij aankomst beoordeeld door de functionaris voor het dierenwelzijn of door een persoon die rechtstreeks aan die functionaris rapporteert om de prioriteiten in kaart te kunnen brengen, met name door te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben en welke maatregelen genomen dienen te worden om in die behoeften te voorzien;
Artikel 3, lid 1: bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
[…]
Ik bracht [naam] , als Locatie manager van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De bedrijfsexploitanten waarborgen niet dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen, namelijk dat de welzijnsomstandigheden van elke zending dieren systematisch bij aankomst worden beoordeeld door de functionaris voor het dierenwelzijn of door een persoon die rechtstreeks aan die functionaris rapporteert om de prioriteiten in kaart te kunnen brengen, met name door te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben en welke maatregelen genomen dienen te worden om in die behoeften te voorzien. Hierdoor wordt er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.1 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
Verweerder had eiseres daarvoor in het besluit van 28 april 2017 een boete opgelegd van € 4.000,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake was van recidive.
In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat geen sprake was van recidive en dat ook de redelijke termijn was overschreden. Om beide redenen heeft verweerder de boete verlaagd naar € 1.875,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder eiseres daarvoor terecht de boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres betoogt dat uit het rapport van bevindingen niet kan worden afgeleid om welk lading kuikens het ging. Daardoor kan eiseres niet achterhalen waar en door wie de kuikens zijn geladen, wanneer die lading bij eiseres is afgeleverd en of en wanneer een welzijnscontrole is uitgevoerd. In het rapport staat dat op de welzijnslijsten van eiseres niets stond ingevuld over tekortkomingen maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de welzijnscontrole al had plaatsgehad. Verordening 1099/2009 noemt geen termijn waarbinnen een welzijnscontrole moet worden uitgevoerd. In het rapport staat alleen dat de ladingen er “enkele uren” stonden. Dit kan ook twee uur geweest zijn terwijl in de ochtend grote aantallen koppels worden afgeleverd en een zorgvuldige welzijnscontrole tijd vergt. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat er gelegenheid moet zijn geweest om de welzijnscontrole te verrichten. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak ECLI:NL:RBROT:2018:7870. Eiseres vindt het rapport van bevindingen onzorgvuldig en oncontroleerbaar. Zij wijst daarbij ook op de uitspraak ECLI:NL:CBB:2020:376 waaruit volgt dat een rapport voldoende gedetailleerd moet zijn om na te kunnen gaan of een waarneming van de toezichthouder in het rapport juist is. De waarneming van de toezichthouder dat de containers er al enkele uren stonden is niet met feiten onderbouwd en er zijn ook geen laadpapieren of andere stukken bij het rapport gevoegd, aldus eiseres.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
In punt 1.1 van Bijlage III, van Verordening 1099/2009 staat:
De welzijnsomstandigheden van elke zending dieren worden systematisch bij aankomst beoordeeld door de functionaris voor het dierenwelzijn of door een persoon die rechtstreeks aan die functionaris rapporteert om de prioriteiten in kaart te kunnen brengen, met name door te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben en welke maatregelen genomen dienen te worden om in die behoeften te voorzien.
In de uitspraak ECLI:NL:CBB:2020:374 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat uit dit voorschrift duidelijk blijkt dat de welzijnscontrole moet worden verricht bij aankomst van elke zending dieren en dat dit dus geen ruimte biedt voor uitvoering van de welzijnscontrole tot aan het moment waarop een container met kuikens wordt gekanteld. Daarbij wijst het CBb ook op punt 1.2, eerste volzin, van Bijlage III van Verordening 1099/2009 waarin is bepaald dat de dieren zo spoedig mogelijk na aankomst worden uitgeladen en vervolgens zonder onnodige vertraging worden geslacht. Evident is dus dat het moment van de beoordeling bij aankomst als bedoeld in punt 1.1 vooraf gaat aan het uitladen van de dieren en daarvan moet worden onderscheiden. Daarnaast oordeelt het CBb dat er gelet op punt 1.2 gelezen in samenhang met de punten 1.3, onder b, en 1.4 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat, indien de dieren worden vervoerd in containers en het niet mogelijk is de dieren afzonderlijk uit te laden, zoals ook hier het geval, van het uitladen van de dieren reeds sprake is wanneer de containers van het vervoermiddel worden gelost. Uit deze uitspraak volgt dus dat de in punt 1.1 van Bijlage III, van Verordening 1099/2009 voorgeschreven welzijnscontrole moet worden verricht bij aankomst en dus niet op enig moment nadat alle containers van het vervoermiddel zijn gelost.
6.2.
Uit het rapport van bevindingen volgt duidelijk dat de kuikens al waren gelost. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De toezichthouder schrijft dat de drie ladingen kuikens in de aanvoerhal buiten stonden opgesteld. Ook schrijft de toezichthouder dat de containers eerder die ochtend waren gelost. Een onderbouwing hoe lang die containers al in de aanvoerhal stonden is in dit geval niet relevant. Gelet op genoemde uitspraak van het CBb zou die duur van belang kunnen zijn om vast te stellen of aan punt 1.2 van Bijlage III, van Verordening 1099/2009 is voldaan, maar voor overtreding van het daaraan voorafgaande punt 1.1 is het niet relevant. De welzijnscontrole moet immers al bij aankomst van de kuikens worden verricht. Voor de rechtbank staat dan ook voldoende vast dat ten tijde van de constateringen van de toezichthouder het moment waarop de welzijnscontrole moet worden verricht (bij aankomst) was verstreken.
6.3.
Uit het rapport van bevindingen volgt verder dat de toezichthouder bij kuikens aan de buitenzijde van verschillende containers zes vleugelbeknellingen zag. Ook daaraan ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen. Of een welzijnscontrole door eiseres is uitgevoerd is wel onduidelijk gebleven. Als door de welzijnsfunctionaris van eiseres die controle wordt verricht, wordt dit op een welzijnslijst genoteerd, zoals ook volgt uit het rapport van bevindingen. Maar een kopie van die welzijnslijst is helaas niet bij het rapport gevoegd en uit de tekst van het rapport kan ook niet worden afgeleid of er een welzijnscontrole door de welzijnsfunctionaris van eiseres is verricht. Echter ongeacht of die welzijnscontrole is verricht, voor de rechtbank staat voldoende vast dat enige tijd na het moment waarop die controle had moeten worden verricht, zes kuikens met de vleugel(s) bekneld zaten in de containers. Daaruit moet worden geconcludeerd dat de welzijnsfunctionaris van eiseres in elk geval niet heeft vastgesteld dat deze kuikens specifieke welzijnsbehoeften hadden en bovendien geen maatregelen heeft genomen om in die behoefte te voorzien, namelijk door de beknellingen ongedaan te maken.
6.4.
Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres niet wordt verweten dat de kuikens tijdens het transport bekneld zaten. Een pluimveehouder, vangploeg of transporteur zou wel een dergelijk verwijt kunnen worden gemaakt. Maar ook als kuikens slecht zouden zijn geladen ontslaat dat eiseres niet van haar eigen verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kuikens die zich op haar terrein bevinden. Zoals overwogen is eiseres als slachthuis verplicht om bij aankomst van de kuikens op haar terrein een welzijnscontrole te verrichten en zo nodig maatregelen te nemen. Dit is een zelfstandige verplichting die op eiseres rust en geldt ongeacht de verplichtingen die rusten op degenen die de kuikens laadt en vervoert. In zoverre is voor deze zaak dus ook niet relevant waar deze kuikens vandaan kwamen en door wie ze zijn geladen. Daarom treft de verwijzing van eiseres naar ECLI:NL:CBB:2020:376 ook geen doel. In dit geval blijkt uit het rapport van bevindingen voldoende duidelijk dat het ging om kuikens die op het terrein van eiseres waren aangekomen en gelost en dat feit is voldoende om te concluderen dat eiseres ten aanzien van die kuikens aan punt 1.1 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 moest voldoen. Daarvoor zijn nadere stukken betreffende het laden en vervoer van de kuikens niet nodig.
7. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder terecht de overtreding heeft vastgesteld en bevoegd was eiseres daarvoor een boete op te leggen. In het bestreden besluit is verweerder uitgegaan van het standaardboetebedrag van € 2.500,- dat op grond van de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken wet dieren en artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren voor deze overtreding wordt opgelegd. De wetgever heeft al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met verordening 1099/2009 gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Eiseres heeft ook geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen. Ook de rechtbank is daarvan niet gebleken.
8. Eiseres betoogt dat de redelijke termijn is overschreden en vraagt de rechtbank daaraan gevolgen te verbinden.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-.
8.2.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 31 maart 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met 3 jaar en 5 maanden overschreden. Dit betekent dat de boete moet worden gematigd met 35 %. Verweerder heeft in het bestreden besluit de boete al gematigd met 25 % vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal de boete verder matigen tot 35 % en daarmee komt het boetebedrag uit op € 1.625,-.

Conclusie en gevolgen

9. Uit al het voorgaande volgt dus dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan en eiseres daarvoor terecht een (verlaagde) boete heeft opgelegd. Maar het boetebedrag wordt door de rechtbank verder verlaagd omdat de redelijke termijn (ook in de beroepsprocedure) is overschreden.
10. Omdat de rechtbank het boetebedrag verder verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit in zoverre herroepen. Het beroep is dus gegrond.
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres wordt vergoed. Voor de toerekening hiervan geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. In dit geval is de overschrijding zowel aan verweerder als aan de rechtbank toe te rekenen. In de bestuurlijke fase is sprake van een overschrijding van 2 jaar en 10 maanden en in de rechterlijke fase is de overschrijding 8 maanden. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter al vanwege de overschrijding in de bestuurlijke fase de boete verlaagd; ook heeft verweerder aan eiseres de proceskosten in bezwaar vergoed. Vanwege de aanvullende overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase zal de rechtbank de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen het griffierecht en de proceskosten voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn te vergoeden. Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 360,-. De te vergoeden proceskosten voor het verzoek stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5). Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak ELI:NL:CBB:2017:32.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • stelt de boete vast op € 1.625,-;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van € 379,50 aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar gedaan op 31 augustus 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.