22.1.De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Wet dieren en Verordening 1099/2009 gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boetes als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder in dit geval de boetebedragen had dienen te matigen. Dat eiseres financiële gevolgen ondervindt, is geen reden om de boetes te matigen. Bovendien is niet gebleken dat eiseres door de hoeveelheid aan opgelegde boetes in financiële problemen is gekomen.
23. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de boetes in boetezaken 201603103, 201605241, 201605316, 201603567, 201605001, 201607150, 201605363, 201605873, 201605000, 20165888, 201605958 en 201607047 terecht heeft opgelegd en dat het bestreden besluit ten aanzien van die zaken in stand blijft. In boetezaak 201607048 heeft verweerder echter ten onrechte een boete opgelegd, zodat het bestreden besluit op dat punt wordt vernietigd en het beroep daarom gegrond wordt verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om in boetezaak 201607048 zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond wordt verklaard en het primaire besluit wordt herroepen. Dit betekent dat die boete vervalt.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten vast aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Naar het oordeel van de rechtbank leidt toepassing van de in het Bpb zuiver forfaitair bepaalde vergoeding tot een dermate disproportionele vergoeding dat er aanleiding bestaat om deze vergoeding op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb te matigen. Daartoe is van belang dat dit beroep en de beroepen ROT 17/4424, ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145 en ROT 18/3146, weliswaar niet als samenhangende zaken in de zin van het Bpb kunnen worden aangemerkt, maar wel op onderdelen enige samenhang vertonen ten aanzien van het soort overtreding en een aantal algemene beroepsgronden. Daarnaast zijn al deze beroepen tegelijk op dezelfde zitting behandeld. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de forfaitaire toe te kennen vergoeding te halveren. Voor de vaststelling van het forfaitaire bedrag wordt 1 punt toegekend voor de aanvulling van het beroep bij brief van 28 juni 2018 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 augustus 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1. Na halvering van dit bedrag komen de te vergoeden kosten voor de rechtsbijstandverlening in dit inhoudelijke deel van het beroep op € 501,-. Ten aanzien van de reiskosten van de directeur van eiseres naar de zitting van 8 augustus 2018 overweegt de rechtbank dat de hiervoor genoemde inhoudelijke beroepen op dezelfde zitting zijn behandeld en hij dus slechts één maal heeft moeten reizen voor de inhoudelijke behandeling van deze beroepen. De rechtbank zal de te vergoeden reiskosten (€ 50,60) dan ook gelijkelijk verdelen over de negen van de hiervoor genoemde beroepen die gegrond zijn verklaard, wat neerkomt op € 5,62 per zaak. Daarmee komen de totale door verweerder te vergoeden proceskosten in dit beroep op € 506,62.