Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser] ( [eiser] ), te [plaats] , [land 1] , eiser,
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster,
Procesverloop
Overwegingen
Dat [naam 3] heeft aangegeven dat [eiser] niet als dagelijks beleidsbepaler fungeerde, doet niet af aan de feiten zoals die door de AFM zijn vastgesteld en de juistheid van de daaraan door de AFM verbonden conclusie. De AFM verwijt [B.V. 1] dus terecht dat zij [eiser] destijds niet heeft aangemeld als dagelijks beleidsbepaler.
In dit artikel komt het zogenaamde vier-ogen-beginsel of beginsel van tweehoofdige dagelijkse leiding tot uitdrukking. Het artikel is gebaseerd op artikel 14 van het Bte 1995 en vloeit voort uit artikel 3, derde lid, tweede alinea, van de richtlijn beleggingsdiensten.
In dit artikel komt het zogenaamde vier-ogen-beginsel of beginsel van tweehoofdige dagelijkse leiding tot uitdrukking. Het artikel is gebaseerd op de artikelen 5 en 23 van het Btb 2005 en vloeit voort uit de artikelen 5bis, eerste lid, onderdeel b, en 13bis, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van de richtlijn beleggingsinstellingen. De regel dat twee of meer natuurlijke personen het dagelijks beleid van een beheerder, beleggingsmaatschappij of een bewaarder bepalen, strekt tot waarborging van de continuïteit en kwaliteit van uitoefening van het bedrijf en de dienstverlening. De beheerder, beleggingsmaatschappij en bewaarder dienen vanaf het moment van vergunningverlening blijvend te voldoen aan het vereiste van een tweehoofdige dagelijkse leiding. Dit betekent dat bij belet of ontstentenis van een of meer personen die het dagelijks beleid bepalen, de betreffende financiële onderneming onverwijld voor vervanging dient te zorgen.’
De AFM heeft echter niet buiten redelijke twijfel aangetoond dat de integere bedrijfsvoering van [B.V. 1] hiermee ernstig in gevaar kwam. De uitleg ter zitting dat het de vraag is of [B.V. 1] de belangen van beleggers zorgvuldig kon behartigen als zij niet aan haar financiële verplichtingen kon voldoen, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. De AFM heeft dus onvoldoende gemotiveerd dat de betalingsverplichting die voortvloeit uit het bindend advies van de Geschillencommissie financiële dienstverlening van het Kifid als incident als bedoeld in artikel 1 van het BGfo kwalificeert dat [B.V. 1] had moeten melden en dat [eiser] hier feitelijk leiding aan heeft gegeven.
Ook is niet in geschil dat [B.V. 1] niet beschikte over een overzicht van de gemaakte afspraken, de transacties en de correspondentie met cliënten in de periode van voor
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het boetebesluit voor zover dat ziet op de boetehoogte, stelt de hoogte van de boete vast op € 4.000,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat de AFM aan [eiser] het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
- veroordeelt de AFM in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 3.900,-.