Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2021 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellant
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM),
Procesverloop in hoger beroep
Overwegingen
13 april 2016 tot 20 september 2017 in de praktijk door één (in plaats van twee) perso(o)n(en) bepalen en liet na twee incidenten bij AFM te melden. Appellant heeft in de periode van
1 oktober 2014 tot 25 mei 2016 hieraan feitelijk leiding gegeven.
4.1 Dat [naam 3] een grotere rol in de overtreding heeft gespeeld dan (appellant) en dat (appellant) een ‘first offender’ zou zijn, betekent niet dat de AFM (appellant) in het geheel geen boete mocht opleggen. (…) Dat [naam 3] en [naam onderneming 2] ontegenzeggelijk een rol hebben gespeeld bij de overtredingen, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van [naam 1] en heeft de AFM bovendien reeds aanleiding gegeven tot verlaging van de boete.
september 2018. (Appellant) is vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven (…). Niet valt in te zien waarom het verstrijken van deze termijn, waarbij naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig onderzoek werd gedaan en voldoende gelegenheid voor reactie werd gegeven, tot matiging van de boete zou moeten leiden. (…)
25 mei 2016 ziet het College geen aanleiding om de boete te matigen. Wel brengen de ernst van de overtreding, de draagkracht zoals AFM deze heeft aangenomen, de rol van appellant, de hoogte van de aan andere daders opgelegde boetes en de omstandigheid dat, zoals AFM erkent, de rol van appellant in vergelijking tot [naam 3] aan wie een boete is opgelegd van € 40.000,- (in handelen en in tijd) beperkt was, het College tot het oordeel dat een boete van € 30.000,- hier passend en geboden is.
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft en herroept het boetebesluit in zoverre;
- stelt de hoogte van de boete vast op € 30.000,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 439,- (€ 174,- + € 265,-) aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.778,-.
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.