1.3.Beboetbaar feit 3: Het uitslachten gebeurde niet op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees werd voorkomen.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punt 7, van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004).
Het standaard boetebedrag voor deze overtreding is verhoogd tot € 5.000,- omdat eiseres al eerder voor eenzelfde overtreding een boete is opgelegd (boetebesluit van 6 maart 2015).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 12 november 2018 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport onder meer het volgende.
“
Datum en tijdstip van de bevinding: 15 oktober 2018 van 04:30 uur tot 14:30 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [naam] , functie: bedrijfsleider.
Tijdens onze inspectie bevonden wij ons in heel het bedrijf en hebben daar de volgende omissies geconstateerd:
Overtreding 1
Gedurende mijn inspectie bevond ik mij op het buitenterrein van het bedrijf. Ik zag hier een lekkende categorie 2 silo, wat wordt aangemerkt als een recipiënt. Ik zag dat er categorie 2 materiaal op de grond lekte (zie foto 1). Categorie 2 materiaal dient te worden opgeslagen in een lekvrije recipiënt. Het niet lekvrij opslaan van categorie materiaal kan ongedierte aantrekken en het categorie 2 materiaal kan in het milieu terecht komen.
Ik zag dat tijdens het verzamelen en de opslag geen gebruik werd gemaakt van lekvrije recipiënten voor het verzamelen en de opslag van dierlijke bijproducten of afgeleide producten, ter voorkoming van risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid.
Hieruit bleek mij dat gehandeld werd in strijd met het bepaalde in artikel 17, eerste lid, en bijlage VIII, hoofdstuk I, afdeling I, onder punt 1 van Vo. (EU) nr. 142/2011, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Regeling dierlijke producten, in samenhang met het bepaalde in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren.
Overtreding 2
Gedurende mijn inspectie zag ik dat de ophoping van vuil, de vorming van condens en ongewenste schimmel op oppervlakken niet werd voorkomen. Op de organensplitsafdeling zag ik op het metalen plafond een grote hoeveelheid opgehoopte oude vervuiling (zie foto 6).
Schimmel en/of algengroei werd op de volgende afdelingen geconstateerd:
•
Uitsnijderij: beschimmelde kitnaden in de muur (zie foto 7).
•
Opknapcel: schimmel- en algengroei boven de deuren (zie foto 2).
•
Gang naar de snelkoeling: schimmel- en algengroei op de muur.
•
Schimmelgroei op diverse delen van het betonnen plafond in de schone slachthal (zie foto 4 en 5).
•
Schimmel- en algengroei op het plafond op diverse plaatsen van de darmwasserij.
Condens werd op de volgende afdelingen vastgesteld:
•
In de karkaskoeling waar op dat moment karkassen hingen (zie foto 3)
•
In de darmwasserij hingen blauwe zeilen met veel condensvocht.
•
In de opknapcel waar de karkassen werden uitgeraild was er condens op het baanwerk aanwezig boven de karkassen en gedurende de productiewerkzaamheden.
•
In de schone slachthal aan het plafond, boven de karkassen en gedurende de productiewerkzaamheden (zie foto 4).
Ik zag dat ophoping van vuil, de vorming van condens en ongewenste schimmel op oppervlakken niet werd voorkomen.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder punt 2b van Verordening (EG) nr. 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder C van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Overtreding 3
In de schone slachthal zag ik dat er op een karkas fecale bezoedeling aanwezig was. Ik zag dat de bezoedeling door het personeel werd weggesneden, maar dat het personeel geen gebruik maakte van de aanwezige sterilisator. Ik zag dat er op het mes zichtbare fecale bezoedeling aanwezig was. Ik zag dat door het personeel met het vuile mes, waarmee daarvoor de fecale bezoedeling was weggesneden, verdere slachtwerkzaamheden werden verrichten bij een ander karkas. Hiermee werd verontreiniging van het vlees niet voorkomen.
Ik zag dat verontreiniging van het vlees niet werd voorkomen.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, onder punt 7 van Verordening (EG) nr. 853/2004 juncto artikel 3 lid 1 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder d van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
[…]
Ik bracht de heer [naam] , als bedrijfsleider van [eiseres] , van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.”
3. Eiseres voert aan dat naar aanleiding van de inspectie op 15 oktober 2019 een schriftelijke waarschuwing naar eiseres is gestuurd op 29 mei 2019. Zij mocht erop vertrouwen dat er daarna geen sancties meer zouden volgen voor de constateringen op die dag. In de waarschuwing is medegedeeld welke verordeningen zijn overtreden (dezelfde als genoemd in het boetebesluit) en er wordt geen voorbehoud gemaakt voor andere overtredingen. De inspectie van 15 oktober 2018 is afgerond met een uitgebreide waarschuwing en verweerder mocht daarna geen boete meer opleggen. Daarnaast is geen proces-verbaal opgemaakt van het contact tussen de toezichthouder en [de bedrijfsleider] ; daardoor is niet duidelijk wat er is gezegd en wat de reactie is geweest van deze bedrijfsleider van eiseres. De bedrijfsleider had in staat moeten worden gesteld om de bevindingen te zien en daarop te reageren. Het voornemen is echter pas acht maanden later naar eiseres verzonden en daardoor kon zij niet meer deugdelijk verweer voeren. Bovendien is de termijn van 13 weken in artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overschreden, aldus eiseres.