Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Delta Fiber Netwerk B.V. (DFN), te Schiedam, verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, verweerder,
Procesverloop
. Namens verweerder waren voorts aanwezig M.C.P. Smits, J.M. Rompen en
S.M.E. Wolfs.
Overwegingen
E-Fiber het grondgebied van de gemeente Sittard-Geleen daarvoor in meerdere deelgebieden in dient te delen en dat zij per deelgebied via de reguliere procedure volgens het platform Meldpunt Opbrekingen Openbare Ruimte (MOOR) de aanvang van de werkzaamheden aan dient te vragen. E-Fiber heeft in het eerste kwartaal van 2022 voor het gebied Born en omstreken diverse instemmingsbesluiten aangevraagd en die veelal op de dag van de aanvraag verkregen. Verweerder heeft op 23 maart 2022 via MOOR de behandeling van de aanvraag van MIH GmbH, de aannemer van DFN, van 3 maart 2022 voor het verrichten van graafwerkzaamheden in het Hub Dassenplein (dat eveneens valt onder Born en omstreken) voor de aanleg van een glasvezelnetwerk opgeschort, omdat de aanvraag niet compleet zou zijn. MIH GmbH is daarbij verzocht om binnen drie weken de ontbrekende informatie aan te leveren.
Vanwege de reële mogelijkheid dat verweerder graafrust oplegt als bedoeld in artikel 3.6 van het Handboek kabels en leidingen Sittard-Geleen 2022, is de kans namelijk aanzienlijk dat deze instemmingsbesluiten tot gevolg zullen hebben dat DFN gedurende een jaar (of zelfs langer) geen glasvezelnetwerk zal kunnen uitrollen in Born en omstreken en uitrol daarna bedrijfseconomisch weinig aantrekkelijk meer is.
E-Fiber. Voorts heeft E-Fiber herhaald dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van
6 april 2022 is gebaseerd op een onjuiste aanname met betrekking tot het punt van medegebruik van voorzieningen, want E-Fiber biedt, naar zij stelt, een passief netwerk aan, te weten darkfiber. Hierna zal de voorzieningenrecht ingaan op al deze punten en daarbij voor zover nodig tevens ingaan op de standpunten van verweerder en DFN.
2 maart 2022 ingevoerde artikel 1.4, tweede lid, van de Tw waaruit volgt dat verweerder bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden zo veel mogelijk rekening houdt met aanbevelingen van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 (de Telecomcode), en met door BEREC gegeven adviezen en gemeenschappelijke standpunten, voor zover die aanbevelingen, adviezen en standpunten betrekking hebben op de bij of krachtens deze wet aan het bestuursorgaan opgedragen taken of verleende bevoegdheden. Voorts wijst zij terecht op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Telecomcode waaruit volgt dat verweerder de bevordering dient na te streven van de mededinging bij het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, met inbegrip van efficiënte concurrentie op basis van infrastructuur, en bij het aanbieden van elektronischecommunicatiediensten en bijbehorende diensten. Verder volgt uit artikel 43, eerste lid, van de Telecomcode dat wanneer verweerder een aanvraag behandelt voor het verlenen van rechten aan een aanbieder hij de beginselen van transparantie en non-discriminatie volgt bij het verbinden van voorwaarden aan die rechten.
Dat sprake is van een gebonden bevoegdheid inzake het verlenen van instemming, geldt niet voor de voorwaarden die verweerder daaraan kan verbinden, zodat in dat verband ruimte is voor enige belangenafweging. Dat artikel 5.4 van de Tw niet is geschreven met het oog op marktregulering maakt gelet op het voorgaande niet dat geen eisen kunnen worden gesteld aan de coördinerende rol van verweerder, waar het gaat om de belangen van andere aanbieders dan de aanbieder die om instemming heeft verzocht. Dit betekent ook dat – anders dan E-Fiber stelt – de rechtmatigheid van de aan haar verleende instemmingsbesluiten niet kan worden beoordeeld, zonder daarbij de aanvraag van een andere aanbieder te betrekken.
De stelling van de zijde van verweerder ter zitting dat zijn handelwijze is ingegeven met het oog op het publieke belang van de uitrol van een goed functionerend glasvezelnetwerk in de gemeente, waarbij zo min mogelijk overlast ontstaat en de kwaliteit van de herbestrating is gewaarborgd, vormt geen rechtvaardiging voor een dergelijke ongelijke behandeling.
E-Fiber – een onvolledige aanvraag heeft gedaan, terwijl het – gelet op het door E-Fiber ter zitting overgelegde schema –aannemelijk is dat verweerder aan E-Fiber dezelfde eisen heeft gesteld, terwijl die eisen zijn gebaseerd op het Handboek – een kenbare bron –, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van (volledig) gelijke gevallen inderdaad geen sprake is. Wat DFN ter zitting heeft aangevoerd omtrent het ontbreken van de noodzaak om afzonderlijke informatie te verstrekken omtrent de POP-stations maakt dit niet anders.
De voorzieningenrechter is niet bevoegd hierover te oordelen. Niet alleen ontbreekt materiële connexiteit met de voorliggende verzoeken die zien op drie aan E-Fiber verleende instemmingsbesluiten, maar voorts kan de voorzieningenrechter zich niet uitspreken over een nog te nemen besluit op een toekomstige aanvraag van DFN. In feite komt dit aanvullende verzoek neer op een verklaring van recht en daartoe is alleen de burgerlijke rechter bevoegd (vgl. ECLI:NL:RBROT:2021:3328 en ECLI:NL:RBROT:2021:3733). Indien verweerder naar aanleiding van een aanvraag van DFN graafrust opneemt in de voorwaarden voor instemming staat tegen een dergelijk besluit bezwaar en beroep open.
Beslissing
- heft de eerdere getroffen voorlopige voorziening ten aanzien van de instemmingsbesluiten van 15 en 18 maart 2022 op;
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek van DFN om te bepalen dat verweerder aan DFN geen graafrust tegen zal mogen werpen.