ECLI:NL:RBROT:2021:9231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/1581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan pluimveehouder wegens overtreding van de Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een pluimveehouder en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 1.500,- aan de pluimveehouder wegens een overtreding van de Wet dieren. De boete werd opgelegd naar aanleiding van een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 19 juni 2019, waarbij geconstateerd werd dat de houder niet zorgde voor de naleving van de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren. De NVWA stelde vast dat er tijdens het vangen van de kuikens onnodig pijn en letsel was veroorzaakt, wat leidde tot de boete.

Eiseres, de pluimveehouder, heeft tegen het besluit van de Minister bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 31 augustus 2021 heeft eiseres haar standpunten toegelicht en verzocht om de toezichthouder en deskundigen te horen, maar deze verzoeken werden door de rechtbank afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de NVWA voldoende bewijs had geleverd voor de overtreding, onderbouwd door rapporten van de toezichthouder en de bevindingen van de controle.

De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast bij de Minister ligt en dat de onschuldpresumptie van toepassing is. Echter, de rechtbank concludeerde dat de NVWA op basis van de rapporten en de tellingen van vangletsel voldoende aannemelijk had gemaakt dat de overtredingen waren begaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de boete, waarbij zij opmerkte dat de pluimveehouder verantwoordelijk is voor de wijze waarop de dieren worden behandeld, ook als zij een extern bedrijf inschakelt voor het vangen van de kuikens.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: [naam 1] ,
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] , toezichthoudend dierenarts en senior inspecteur ontwikkeling en ondersteuning van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om de toezichthouder, de directeur van de NVWA en een aantal deskundigen op te roepen. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Dat besluit is op de zitting van 31 augustus 2021 toegelicht.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen de rapporten van bevindingen van alle zaken waarop verweerder zich beroept, te overleggen. Ook dat verzoek heeft de rechtbank afgewezen en toegelicht op de zitting van 31 augustus 2021.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren”.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening). Verweerder verwijt eiseres dat bij het vangen de kippen onnodig pijn of lijden is berokkend. Onder punt 1.8 (aanhef en onder d) van genoemde bijlage I staat dat het is verboden de dieren bij kop, oren horens, poten staart of vacht op te tillen of voort te trekken of ze zodanig te behandelen dat hen onnodig pijn of lijden wordt berokkend.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen gedateerd 24 juni 2019 van een controle op 19 juni 2019 bij [naam bedrijf] in [plaatsnaam] dat is opgemaakt door een toezichthoudend dierenarts van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“ Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 21.15 uur in de panklaarafdeling van [naam bedrijf] . Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit hok 3 van pluimveehouder [naam eiseres] . Bij controle van de slachtlijst betreffende de koppelwisseltijden, bleek dat de kuikens die op dat moment werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Ik zag veel dieren met letsel, waarop ik besloot om een vangletselcontrole uit te voeren. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; K-PL-WV01 bijlage 7.
Ik zag om 21.15 uur, tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd koppel, 15 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht en donkerrode tot paarse bloedingen aan de vleugels met een grootte van minimaal 3 cm.
Bij een bandsnelheid van 13.500 kuikens per uur zag ik 450 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 3.33% vangletsel. De bandsnelheid heb ik geverifieerd door de snelheidsmeter in de panklaarafdeling af te lezen.
Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen en hanteren van de dieren op stal.
Ik zag om 22.15 uur, tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd koppel, 16 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht in combinatie met een bloeding rondom het geluxeerde ellebooggewricht en donkerrode tot paarse bloedingen aan de vleugels met een grootte van minimaal 3 cm.
Bij een bandsnelheid van 13.500 kuikens per uur zag ik 450 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 3,56% vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen en het hanteren van de dieren op stal.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd.
Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 3,45% vangletsels bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen aan voornamelijk de vleugels, sommigen vergezeld met luxaties.
In de fotobijlage foto’s van vangletsels, gezien en geteld in 2 minuten bij het koppel van pluimveehouder Heusinkveld uit hok 3.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
Tijdens het vangen werden de werkzaamheden niet op zodanige wijze uitgevoerd dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, want ik stelde tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de postmortem-keuring vast dat veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig letsel vertoonden, welke naar mijn deskundige mening als dierenarts ontstaan zijn tijdens het vangen van de dieren. Hierdoor is het welzijn van de dieren ernstig geschaad.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat door het vangen onnodig pijn of onnodig lijden bij de dieren is veroorzaakt.”
Bij dit rapport zijn als bijlagen een VKI-formulier en twee foto’s van de geconstateerde bloeduitstortingen opgenomen.
3. Eiseres voert aan dat niet is bewezen dat er een overtreding is begaan.
Het rapport van de Wageningen University & Livestock Research (WUR) van januari 2019, waarop verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd, is onvolledig en vervolgonderzoek is nodig. De NVWA hanteert bovendien een eigen handhavingsnorm die lager is dan het discutabele resultaat dat in dat onderzoek gemiddeld is vastgesteld.
Verder is de steekproef, die in het onderzoek is genomen, niet representatief, niet rechtsgeldig en niet wetenschappelijk onderbouwd. De steekproef is een te smalle basis om de boete op te baseren.
Vleeskuikens worden door een IKB-PSB gecertificeerd pluimveeservicebedrijf aan hun poten gevangen. Het is de vraag hoe dan letsel kan zijn ontstaan aan de vleugels.
Eiseres bestrijdt dat de gerapporteerde letsels alle door het vangen zijn ontstaan.
Eiseres trekt de deskundigheid van de toezichthouder in twijfel.
Volgens eiseres zijn er tussen het vangmoment en het afladen bij de slachterij zes momenten waarop schade aan de dieren kan zijn toegebracht.
De door verweerder gehanteerde werkwijze kan een indicatie ergens voor zijn, maar is geen voldoende basis voor het opleggen van de boete. Het tijdstraject tussen 2 minuten en 12 uur dat verweerder hanteert bij de beoordeling van de kleur van de bloeding is veel te groot om te kunnen vaststellen waardoor het letsel is veroorzaakt.
Volgens eiseres is verweerder onvoldoende ingegaan op de specifieke zaak van eiseres.
Tenslotte heeft eiseres het standpunt ingenomen dat de Transportverordening niet van toepassing is op het vangen van de kippen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De stelling van eiseres dat de steekproef bij de telling van letsel willekeurig en niet representatief is, slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van 24 juni 2019 volgt dat de vangletseltellingen zijn gedaan volgens de instructie van de NVWA; K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 (de Toelichting vangletseltelling). Daarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden gezien. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit het rapport van 24 juni 2019, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een telling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam bij de controle op 19 juni 2019 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb oordeelt in voornoemde uitspraak dat de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist is.
3.3.1.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting vangletseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting vangletseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood gekleurd zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling.
3.3.2.
De toezichthouder heeft bij de eerste telling 15 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht in combinatie met een bloeding rondom het geluxeerde ellebooggewricht en donkerrode tot paarse bloedingen aan de vleugels met een grootte van minimaal 3 cm aangetroffen. De toezichthouder heeft bij deze telling 3,33% vangletsel vastgesteld.
Bij de tweede telling heeft de toezichthouder 16 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht in combinatie met een bloeding rondom het geluxeerde ellebooggewricht en donkerrode tot paarse bloedingen aan de vleugels met een grootte van minimaal 3 cm aangetroffen. De toezichthouder heeft bij deze telling 3,56% vangletsel vastgesteld.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat er in deze zaak aanleiding is om de kennis en kunde van de betreffende toezichthouder over het vangen en transporteren van vleeskuikens naar de slachterij in twijfel te trekken, nu deze stelling zonder nadere onderbouwing is gebleven
.Op de zitting van 31 augustus zijn (in zes zaken) rapporten van vijf verschillende toezichthouders behandeld. Eiseres vindt kennelijk alle vijf deze toezichthouders ondeskundig en of onzorgvuldig. Daarvan mag een gedegen onderbouwing worden verwacht. Dat des te meer omdat eiseres er belang bij heeft om onder de boete uit te komen. Terwijl de toezichthouder opgeleid is als dierenarts, een speciale training heeft gekregen om vangletsel te herkennen en de eed of belofte heeft afgelegd dat zij/hij haar taak plichtsgetrouw en nauwgezet zal vervullen en het opgedragen werk zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal uitoefenen (zie het Eed of belofteformulier sector Rijk in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017). De toezichthouder kan in dat kader worden geacht deskundig te zijn en geen (eigen) belang te hebben bij het constateren van vangletsel. Een dergelijke onderbouwing is er van de zijde van eiseres in het geheel niet gekomen.
De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470 /706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.5.
De bandsnelheid bij de controle op 19 juni 2019 was 13.500 kuikens per uur. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
3.6.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Het CBb heeft in de uitspraak van 4 mei 2021 bevestigd dat voldoende aannemelijk is dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte van 3 cm of meer heeft, de bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. De methode die verweerder gebruikt om vangletsel vast te stellen, is ook volgens het CBb een deugdelijke methode. De rechtbank wijst er op dat in de uitspraak van 6 juli 2021 het CBb weer heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door verweerder gehanteerde methode van vangletseltelling niet deugdelijk zou zijn (zie overweging 17 van die uitspraak). Uit die laatste uitspraak blijkt ook nog eens uitdrukkelijk dat ook het CBB geoordeeld heeft dat de Transportverordening ook van toepassing is op het vangen van kippen (zie overweging 6 van die uitspraak).
3.6.2.
In de twee onder 3.6.1 genoemde vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens treft dan bij vangletsel wordt geconstateerd. Daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan.
Het kantelen van de containers is na een verbetertraject in 2016/2017 zodanig verbeterd dat dat niet tot verwondingen als hier geconstateerd kan leiden. Het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan is anders en is er een verschil in kleur ten opzichte van het vangletsel. In de onderhavige zaak heeft verweerder in het verweerschrift een vergelijkbare toelichting gegeven.
3.7.
Wat hiervoor is overwogen vindt ook onderbouwing in het rapport van WUR van januari 2019 waarop verweerder het bestreden besluit mede heeft gebaseerd. Daarin staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
In het verweerschrift heeft verweerder onder verwijzing naar het WUR-rapport nog uitgebreid toegelicht waarom het geconstateerde letsel niet tijdens de slacht en het transport kan zijn ontstaan.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat de overtredingen zijn begaan. Dat eiseres een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Verweerder was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven