ECLI:NL:RBROT:2021:7761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 20/172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan houder van dieren wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot vangletsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een houder van dieren, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een boete van € 3.000 opgelegd gekregen voor overtreding van de Wet dieren, specifiek voor het veroorzaken van vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van de minister ongegrond verklaard. De zaak begon met een inspectie door de NVWA op 10 december 2016, waarbij de toezichthouder constateerde dat er bij kuikens in stal 6 veel donkerrode tot blauwe bloeduitstortingen waren, wat duidde op vangletsel. De minister legde daarop een boete op, die later werd gehandhaafd in het bestreden besluit. Eiseres betwistte de subjectiviteit van de beoordeling van de kleur van de letsels en de proportionaliteit van de boete. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd voor de overtreding en dat de boete niet onevenredig was, gezien de eerdere overtredingen van eiseres. De rechtbank bevestigde dat de toezichthouders van de NVWA adequaat zijn opgeleid om letsels te beoordelen en dat de vaststelling van de kleur van de letsels niet enkel op subjectieve waarneming berustte. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 3.000, - opgelegd voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021
.Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1], senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en [naam 2].

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
Verweerder heeft het primaire besluit en het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 20 december 2016 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA (met toezichthoudernummer [nummer 1]). De toezichthouder schrijft in dat rapport onder meer het volgende:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 10 december 2016, omstreeks 11:30 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaar voor het uitvoeren van een PM-keuring van de kuikens uit stal 6 van bedrijf [naam eiseres] uit [vestigingsplaats eiseres]. De kennis omtrent de herkomst van de dieren ontleende ik aan de opgave van het slachthuis. Het viel mij toen op dat er veel kuikens bij waren met donkerrood tot blauwe bloeduitstortingen aan de vleugels, borst en poten, soms gepaard gaand met botbreuken aan de vleugels. Gezien de aard van de letsels heb ik geconstateerd dat deze ontstaan zijn bij het vangen en op transport zetten van de dieren en als vangletsel geduid konden worden.
Ik heb vervolgens op een plek na de eerste overhang, alwaar er nog geen keuring uitgevoerd was, mij een idee gevormd van het aantal dieren binnen de koppel met vergelijkbare letsels. Hiertoe heb ik twee keer - met een tussentijd van ongeveer een uur - gedurende telkens twee minuten een telling uitgevoerd ten aanzien van het aantal van deze letsels, en wel die met een minimale afmeting van 3 cm in doorsnee. Elke genoteerde telling betrof daarbij niet meer dan 1 telling per dier. Indien een dier meerdere letsels vertoonde werden die meerdere letsels niet meegenomen in de telling. De bandsnelheid was op dat moment 7500 dieren per uur; ik zag dus 2 maal 250 kuikens voorbij komen. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis. Gedurende de twee tellingen heb ik respectievelijk bij 11 en 8 dieren vangletsels van bovengenoemde aard en omvang waargenomen. Aldus kon ik constateren dat op basis van deze 2 tellingen er bij 3,8% van de dieren van stal 6 sprake was van vangletsel.”
3.1.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit van 7 juli 2017 aan eiseres een boete opgelegd van
€ 3.000,- wegens het plegen van het volgende feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
Verweerder heeft het boetebedrag dat bij deze overtreding hoort, verhoogd met toepassing van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, omdat eiseres op
26 oktober 2018 eerder is beboet voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar verlopen zijn sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. Deze boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
3.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd. Uit het bestreden besluit blijkt verder dat de constatering in het rapport van bevindingen van de toezichthouder met toezichthoudernummer [nummer 2] niet aan de boete ten grondslag ligt.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres ter zitting de beroepsgrond die ziet op de bandsnelheid en de mogelijke oorzaken van het door verweerder geconstateerde vangletsel heeft ingetrokken. Wat betreft de vermeende overtreding richt het beroep van eiseres zich uitsluitend nog tegen de wijze waarop verweerder de beoordeling van de kleur van het geconstateerde bloeduitstortingen bij de kuikens heeft verricht.
Volgens eiseres is het bepalen van de kleur van de bloeduitstortingen bij de kuikens een subjectieve aangelegenheid, onder meer omdat niet kan worden uitgesloten dat kleurenblindheid van de betreffende toezichthouder van de NVWA hierbij een rol speelt. Voorts wordt in het rapport van bevindingen beschreven dat de toezichthouder donkerrood tot blauwe bloeduitstortingen zag, zodat onduidelijk is of alleen de donkerrode bloeduitstortingen zijn geteld.
4.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
In haar uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2811) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. Het CBb is in recente uitspraken van 4 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470) en van 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021) tot een zelfde oordeel gekomen.
4.3.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden plaats zoals beschreven in de Toelichting letseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting letseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling.
4.4.
In het rapport van bevindingen van 20 december 2016 staat op pagina 1 dat de toezichthouder heeft geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis. Volgens dit rapport is het de toezichthouder opgevallen dat er in stal 6 veel kuikens bij waren met donkerrood tot blauwe bloeduitstortingen aan de vleugels. Gelet op de aard van de letsels heeft de toezichthouder geconstateerd dat deze zijn ontstaan bij het vangen en het op transport zetten van de dieren en dat deze als vangletsel kunnen worden aangemerkt. Vervolgens heeft de toezichthouder de twee tellingen verricht, zoals beschreven onder 2.1 en voor stal 6 het ‘registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis’ (registratieformulier) ingevuld waarop alleen de bloedingen zijn meegeteld die donkerrood van kleur zijn en die groter zijn dan 3 cm. Dit formulier is als bijlage bij het rapport van bevindingen gevoegd.
Gelet op de bevindingen in het rapport van 20 december 2016 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van de aard, grootte en kleur van de bloeduitstortingen van de kuikens kunnen vaststellen dat er sprake was van vangletsel.
4.5.
De rechtbank overweegt, evenals in de hiervoor genoemde uitspraken, dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent, maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. Dit heeft [naam 1] in deze zaak ter zitting bevestigd. Daarnaast heeft [naam 1] ter zitting toegelicht dat het hier niet om een geplande inspectie, maar om een inspectie in het kader van regulier toezicht ging waarbij “op heterdaad” letsel, bestaande uit donkerrode tot blauwe bloeduitstortingen, bij de kuikens is geconstateerd. Vervolgens is de toezichthouder naar aanleiding van deze constatering de officiële letseltellingen gaan doen. De toezichthouder heeft blijkens het registratieformulier bij de tellingen alleen de bloedingen meegeteld die donkerrood van kleur zijn. Andere schakeringen in kleur zijn volgens [naam 1] dus niet geregistreerd in de telling. De bij de post mortem keuring geconstateerde blauwe kleur was in het kader van de officiële registratie van de twee verrichte letseltellingen dus niet langer relevant. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd geen aanleiding om aan deze ter zitting door [naam 1] verschafte informatie te twijfelen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat er bij de toezichthouder sprake zou zijn van kleurenblindheid. Van een toezichthouder, die onder begeleiding van een senior toezichthouder is opgeleid, kan worden verwacht dat hij in staat is de verschillende kleuren van bloedingen te onderscheiden.
Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel, zoals ook in het onderhavige geval is gebeurd. De beroepsgrond faalt.
5. Eiseres voert aan dat de boete disproportioneel is en dat deze moet worden gematigd vanwege bijzondere omstandigheden. Verder stelt eiseres dat verweerder de boete niet, of althans onvoldoende, aan het wettelijk gefixeerde boetestelsel heeft getoetst. Verweerder zou artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten toepassen. Bovendien zou moeten worden nagegaan in hoeverre het wettelijk gefixeerde boetestelsel op zichzelf in overeenstemming is met de evenredigheidseisen van artikel 6 van het EVRM.
Voorts heeft verweerder ten onrechte niet getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb, aldus eiseres.
5.1.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:355) vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of - in deze zaak - de ingevolge de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden. De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. In dit geval heeft verweerder het boetebedrag conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. De rechtbank vindt de opgelegde boete van € 3.000,- in dit geval niet onevenredig. Weliswaar is dit een hoog bedrag in verhouding tot het normbedrag dat bij een dergelijke overtreding hoort, maar dat is te wijten aan het feit dat eiseres eerder op 14 oktober 2016 een boete heeft gekregen voor eenzelfde overtreding en maakt op zichzelf de boete niet disproportioneel. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boete te matigen. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting ook niet kunnen motiveren waarin de onevenredigheid volgens haar in dit geval is gelegen.
Evenmin is er grond voor een halvering van het boetebedrag van € 3.000,- nu niet kan worden geconcludeerd dat de overtreding geringe gevolgen heeft gehad voor het dierenwelzijn.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 9 augustus 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Overtreding
Artikel 2.5 van de Wet dieren:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;
b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;
c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;
d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;
e. de wijze van vervoer;
f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;
g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;
i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;
j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden gebruikt;
k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;
l. de over het vervoer bij te houden gegevens;
m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of inrichtingen waar dit plaatsvindt;
n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en
o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het vervoer betrokken is.
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren:
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren:
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.
Artikel 3, aanhef, van de Transportverordening:
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Artikel 3 van de Transportverordening:
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
d) de laad- en losvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd, en worden op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd;
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
Artikel 8, eerste lid, van de Transportverordening:
De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening:
Het is verboden de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent.
Hoogte boete
Artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht: Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren:
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.