ECLI:NL:RBROT:2021:620

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
30 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/4184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een veelprocedeerder, die verzet aantekende tegen een eerdere uitspraak van 2 december 2019. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij in verzuim was om het griffierecht tijdig te voldoen. De opposant, die een WAO-uitkering en pensioen ontvangt, stelde dat zijn financiële situatie hem zou moeten vrijstellen van het griffierecht. De rechtbank oordeelde echter dat zijn inkomen hoger was dan 90% van de voor een alleenstaande geldende bijstandsnorm, en dat de argumenten van de opposant niet opgingen. De rechtbank benadrukte dat de criteria voor vrijstelling van griffierecht niet bedoeld zijn om personen onbeperkt gratis te laten procederen ten koste van publieke middelen.

De verzetrechter concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, en dat er sprake was van misbruik van recht. De opposant had in het verleden al meerdere keren vrijstelling van griffierecht aangevraagd en was gewaarschuwd dat onduidelijke en slecht gedocumenteerde verzoeken in de toekomst mogelijk niet-ontvankelijk verklaard zouden worden. De rechtbank wees het verzet van de opposant af, en verklaarde het ongegrond, waarbij ze de noodzaak benadrukte om zorgvuldig om te gaan met publieke middelen en de mogelijkheid van misbruik van recht te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer: ROT 19/4184
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[Naam], te [plaats], opposant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 december 2019 in het geding tussen opposant en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (verweerder) over het besluit van 30 juli 2019.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van opposant tegen het besluit van 20 mei 2019, waarbij de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp is afgewezen, ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 2 december 2019 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 20 januari 2021. Opposant was aanwezig.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 2 december 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:9391) het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat opposant in verzuim is geweest om (tijdig) het griffierecht te voldoen, zodat het beroep gelet op 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk is. Daarbij is overwogen dat de griffier terecht het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht heeft afgewezen en het griffierecht niet alsnog is voldaan binnen de nader gestelde termijn.
3. Naar het oordeel van de verzetrechter is het beroep van opposant terecht met vereenvoudigde afdoening niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn inkomen uit WAO-uitkering en pensioen hoger is dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm (vgl. ECLI:NL:CRVB:2018:3230). Dat opposant met schulden kampt maakt dit niet anders. De argumenten die opposant hiertegen heeft ingebracht stuiten af op wat de rechtbank eerder heeft overwogen over de door opposant gestelde betalingsonmacht (onder meer in ECLI:NL:RBROT:2020:3876, punt 10).
4. De verzetrechter voegt hier aan toe dat ook indien opposant vanwege zijn financiële omstandigheden in aanmerking zou (kunnen) komen voor de door hem veelvuldig gevraagde vrijstelling van griffierecht in deze en andere zaken, dat daarmee nog niet is gegeven dat hem die vrijstelling ook zal moeten worden verleend. Indien een rechtzoekende, wiens beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, veelvuldig procedures start waarin telkens een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan, kan de bestuursrechter onder omstandigheden tot de slotsom komen dat sprake is van misbruik van recht. Indien de bestuursrechter tot het oordeel komt dat een rechtzoekende misbruik van recht maakt, kan hij een beroep op betalingsonmacht afwijzen, ook al blijkt dat het inkomen van die rechtzoekende minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm (ECLI:NL:RVS:2016:2730 en ECLI:NL:CRVB:2016:3978).
5. Aan opposant is in een aantal zaken vrijstelling verleend van griffierecht (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:3876, punt 4). Voorts heeft de rechtbank opposant inmiddels gewaarschuwd dat, indien hij doorgaat met het indienen van onduidelijke en slecht gedocumenteerde verzoeken en beroepen in zaken waarover al meermaals uitspraak is gedaan zonder dat daarbij relevante nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, toekomstige verzoeken of beroepen mogelijk niet-ontvankelijk zullen worden verklaard omdat opposant zich schuldig maakt aan misbruik van recht (ECLI:NL:RBROT:2020:3876, punt 15, en ECLI:NL:RBROT:2020:5190, punt 8). Gelet op wat opposant heeft aangevoerd en de door hem overgelegde stukken begrijpt de verzetrechter dat opposant de bijzondere bijstand heeft verzocht om kosten te kunnen voldoen die samenhangen met een of meer van deze procedures tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Aangezien de door de bestuursrechters gehanteerde criteria voor het verlenen van vrijstelling van griffierecht niet zijn bedoeld om personen onbeperkt de gelegenheid te bieden om veelvuldig gratis te kunnen procederen ten koste van publieke middelen zou het verzoek om vrijstelling van griffierecht voorts kunnen worden afgewezen wegens misbruik van recht door opposant (vgl. ECLI:NL:RBROT:2020:9821).
6. Gelet op het voorgaande is het verzet ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 februari 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.