ECLI:NL:RBROT:2020:5190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
ROT 20/821, ROT 20/824, ROT 20/825, ROT 20/827 en ROT 20/828
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak inzake verzoeken om herziening en schadevergoeding

Op 15 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 1 mei 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:3876). De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarin verzoeken om herziening van eerdere uitspraken van het Uwv niet-ontvankelijk waren verklaard en verzoeken om schadevergoeding waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de opposant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De rechtbank stelde vast dat de eerdere besluiten van het Uwv onherroepelijk waren en dat er geen ruimte was voor een inhoudelijke discussie over deze besluiten. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, wat betekent dat de opposant definitief is uitgeprocedeerd met betrekking tot de kwesties die in de eerdere uitspraken aan de orde waren. De rechtbank waarschuwde de opposant dat toekomstige onduidelijke en slecht gedocumenteerde verzoeken mogelijk niet-ontvankelijk verklaard kunnen worden, en dat hij het griffierecht moet voldoen bij nieuwe verzoeken, tenzij hij kan aantonen dat hij over onvoldoende middelen beschikt. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, in aanwezigheid van griffier C.W. Steenkist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/821, ROT 20/824, ROT 20/825, ROT 20/827 en ROT 20/828
uitspraak van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, van 15 juni 2020 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van
[Naam], te [Plaats] , opposant, tegen de uitspraak van de rechtbank, tevens voorzieningenrechter, van 1 mei 2020 inzake verzoeken om herziening, vervallenverklaring en schadevergoeding.

Procesverloop

Bij uitspraak van 1 mei 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:3876) heeft de rechtbank bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 in verbinding met de artikelen 8:88 en 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de verzoeken om herziening van de uitspraken van 27 augustus 2019 (ROT 19/1628) en 22 januari 2020 (ROT 19/3243) niet-ontvankelijk verklaard, de verzoeken om herziening van de uitspraken van 5 juni 2019 (ROT 18/5726, ROT 18/5728 en ROT 18/5729) en 25 november 2019 (ROT 18/4930) afgewezen, geen aanleiding gezien tot vervallenverklaring van bovengenoemde uitspraken en zich onbevoegd verklaard inzake het verzoek om een voorschot op schadevergoeding.
Bij diezelfde uitspraak heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, in verbinding met de artikelen 8:88 en 8:119 van de Awb het verzoek om vervallenverklaring van de uitspraak van 2 december 2019 (ROT 19/4185) afgewezen en zich onbevoegd verklaard inzake het verzoek om een voorschot op schadevergoeding.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

Vooraf
1. De uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2019 waarvan door oppossant onder meer is verzocht die vervallen te verklaren, is geen uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb. Tegen die uitspraak staan daarom geen rechtsmiddelen open. Gelet hierop staat tegen de uitspraak van 1 mei 2020, voor zover die is gewezen door de voorzieningenrechter, evenmin een rechtsmiddel als verzet open. De voorzieningenrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren van het verzet tegen haar uitspraak van 1 mei 2020 kennis te nemen.
2. Tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2020 staat wel de mogelijkheid van verzet open.
Beoordeling
3. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 1 mei 2020 het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij van oordeel was dat de verzoeken om herziening van de uitspraken van 27 augustus 2019 (ROT 19/1628) en 22 januari 2020 (ROT 19/3243) kennelijk niet-ontvankelijk zijn, de verzoeken om herziening van de uitspraken van 5 juni 2019 (ROT 18/5726, ROT 18/5728 en ROT 18/5729) en 25 november 2019 (ROT 18/4930) kennelijk ongegrond zijn, dat er kennelijk geen aanleiding is tot vervallenverklaring van bovengenoemde uitspraken en dat zij kennelijk onbevoegd is inzake het verzoek om een voorschot op schadevergoeding. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen.
4. In het verzetschrift leest de verzetsrechter dat opposant aangifte van valsheid in geschrift heeft gedaan tegen de rechter die de aangevallen uitspraak van 1 mei 2020 heeft gedaan en tegen de griffier wiens naam mede onder die uitspraak is vermeld. Dat de aangevallen uitspraak eiser niet bevalt en hij om die reden aangifte heeft gemeend te moeten doen tegen de rechter en de griffier, levert geen grond op waaruit blijkt dat de rechtbank het beroep van opposant terecht zonder zitting heeft afgedaan. Ook de omstandigheid dat opposant (wederom) stukken heeft overgelegd waaruit volgens opposant zou volgen dat eerdere besluiten van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv) onjuist zijn, levert geen reden op om te oordelen dat de uitspraak van 1 mei 2020 niet in stand kan blijven. In de aangevallen uitspraak is immers gemotiveerd overwogen dat er geen plaats meer is voor een inhoudelijke discussie over eerdere besluiten van het Uwv die onherroepelijk zijn en in welk verband door opposant nadien herhaaldelijk en zonder succes rechtsmiddelen zijn aangewend. Het in verzet nogmaals overleggen van een arrest van het gerechtshof Den Haag, waaruit volgt dat dit gerechtshof in een zaak aanneemt dat opposant niet in staat is het griffierecht te voldoen, levert evenmin een grond op om te oordelen dat verzoeken van opposant ten onrechte vereenvoudigd zijn afgedaan. Nog daargelaten dat het arrest geen novum oplevert heeft de rechtbank terecht overwogen dat bij ieder beroep of verzoek opnieuw een onderbouwd beroep moeten worden gedaan op betalingsonmacht, terwijl opposant dit heeft nagelaten in de uitspraken waarvan om herziening is verzocht, terwijl in een van die uitspraken overigens het beroep niet-ontvankelijk is verklaard om een andere reden dan het niet voldoen van griffierecht. De stelling van opposant in zijn verzetschrift dat sprake is van rechtens bewezen vermogensschade en immateriële schade kan niet leiden tot het oordeel dat het verzoek om (voorschot) op schadevergoeding ten onrechte vereenvoudigd is afgedaan, want de rechtbank heeft immers onbestreden overwogen dat er geen schadeveroorzakend besluit is dat inzet is in de geschillen die voorlagen bij de rechtbank.
5. Gelet hierop is het verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2020 ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Wat betekent deze uitspraak?
7. De verzetsrechter is het in feite eens met de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2020 en verklaart daarom het verzet ongegrond. Dit betekent dat opposant definitief is uitgeprocedeerd met betrekking tot alle kwesties die voorlagen met de uitspraken waarvan herziening is verzocht. Opposant krijgt daarom geen schadevergoeding van de bestuursrechter.
8. Net als de rechter in de aangevallen uitspraak heeft gedaan waarschuwt de verzetsrechter opposant dat, indien hij doorgaat met het indienen van onduidelijke en slecht gedocumenteerde verzoeken en beroepen in zaken waarover al meermaals uitspraak is gedaan zonder dat daarbij relevante nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, toekomstige verzoeken of beroepen mogelijk niet-ontvankelijk zullen worden verklaard omdat verzoeker zich schuldig maakt aan misbruik van recht.
9. Bij nieuwe beroepen of verzoeken zal opposant het verschuldigde griffierecht moeten voldoen, tenzij hij tijdig en gedocumenteerd aantoont dat hij over onvoldoende middelen beschikt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaard zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van C.W. Steenkist, griffier. De uitspraak is gedaan op 15 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
D
e griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.