ECLI:NL:CRVB:2016:3978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/2075 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsonmacht en griffierecht in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank, die oordeelde dat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant over een netto-inkomen beschikte dat meer dan 90% van de bijstandsnorm overschreed, en had het beroep op betalingsonmacht afgewezen. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte het vakantiegeld en de toeslagen had meegerekend als inkomen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling. De Raad heeft ook vastgesteld dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen en dat er geen griffierecht is geheven, waardoor artikel 8:114 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.

Uitspraak

15/2075 WWB
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 maart 2015, 14/6996 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van 19 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De rechtbank heeft, met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, het beroep van appellant op betalingsonmacht niet gehonoreerd op de grond dat hij maandelijks kon beschikken over een netto-inkomen dat meer bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm van € 856,48. De rechtbank heeft overwogen dat appellant – na aftrek van de reservering vakantietoeslag – een bijstandsuitkering van € 904,07 per maand ontving en daarnaast € 288,- per maand aan huurtoeslag en € 72,- per maand aan zorgtoeslag, in totaal dus € 1.264,07 per maand. Na aftrek van het door het college namens het Zorginstituut Nederland maandelijks op de bijstandsuitkering ingehouden bedrag van € 143,98 en van de bedragen die zijn gemoeid met enkele afbetalingsregelingen, resteert dan een bedrag van meer dan € 856,48 per maand.
2. Appellant heeft in hoger beroep gemotiveerd betoogd dat de rechtbank zijn beroep op betalingsonmacht ten onrechte heeft verworpen.
3.1.
De Raad stelt voorop dat hij de in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2730, neergelegde algemene overwegingen met betrekking tot de rechterlijke beoordeling van een beroep op betalingsonmacht onderschrijft en overneemt. Dat geldt dus ook voor de onderdelen 3.1 en 3.2 van die uitspraak.
3.2.
In het voorliggende geval komt de Raad tot de volgende beoordeling. Anders dan de rechtbank heeft gedaan wordt het vakantiegeld waarop appellant aanspraak had, omgerekend naar een bedrag per maand. Dat betekent dat ervan wordt uitgegaan dat appellant een bijstandsuitkering ontving van € 951,64 per maand. Eveneens anders dan de rechtbank heeft gedaan worden de huurtoeslag en de zorgtoeslag niet gerekend tot het inkomen waarover appellant maandelijks kon beschikken. Deze toeslagen betreffen doeluitkeringen, die bestemd zijn voor de bestrijding van specifieke kosten. Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden deze toeslagen ook niet tot het inkomen van een belastingplichtige gerekend. De rechtbank heeft wel terecht rekening gehouden met de bronheffing van € 143,98 per maand ten behoeve van het Zorginstituut Nederland. Indien (alleen al) dat bedrag in mindering wordt gebracht op de bijstandsuitkering die appellant ontving, resteert een bedrag van minder dan € 856,48 per maand. Van in aanmerking te nemen vermogen is niet gebleken.
3.3.
Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak wordt daarom vernietigd. De zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank.
3.4.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
3.5.
Omdat (de griffier van) de Raad geen griffierecht heeft geheven, is toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet aan de orde.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) J.A. Achterberg
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

NW