ECLI:NL:CRVB:2018:3230
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening griffierecht in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan over het verzet van verzoekers tegen een eerdere uitspraak van 13 maart 2018, waarin hun verzoek om herziening niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekers, die bijstand ontvingen, hadden verzet aangetekend omdat zij meenden dat het door de Raad gehanteerde criterium voor vrijstelling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht niet correct was toegepast. Ze stelden dat de toegang tot de rechter werd belemmerd, in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad overwoog dat de eerdere uitspraak berustte op de constatering dat het griffierecht niet tijdig was betaald en dat verzoekers niet in verzuim waren. De verzoekers hadden aangevoerd dat het criterium van de beslagvrije voet in hun situatie van toepassing zou moeten zijn. De Raad bevestigde echter dat de criteria voor betalingsonmacht, zoals vastgesteld in zijn uitspraak van 13 februari 2015, correct waren toegepast.
De Raad concludeerde dat verzoekers niet voldeden aan de criteria voor betalingsonmacht, aangezien zij gezamenlijk een bijstandsuitkering ontvingen die boven de voor hen geldende norm lag. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.